Je hebt gezwoegd, gezweet, gebuffeld en gevloekt. Een en ander heeft goed uitgepakt. Project geslaagd. Chapeau! Goed gedaan wijffie. Maar trots op je mooie ogen of benen? Trots op je chique afkomst? Mmm.
Leuk voor jou dat je benen tot aan je kin komen. Zwoel, die half geloken amandelvormige ogen. Fijn ook dat je kribbe niet in een krot stond en dat je weet hoe het heurt. Maar een prestatie? Dat is het niet. Je bent nu eenmaal ergens geboren of getogen. God, genen en voorzienigheid hebben een en ander zo bepaald. Waarom ben je dan toch trots? Omdat je hoopt dat die moeiteloos verkregen lijfelijkheden positief op jou afstralen.
Precies zo zit het met woonplaatsen. New York is cool. Berlijn is cool. Rotterdam is cool. En ik woon daar! Oh, wat ben ik cool. (Hoe kunnen inwoners van Almere met zichzelf leven? Hoe?)
Ik ben een Zeeuw. En ik woon in Rotterdam. En dan stond mijn wiegje ook nog eens in Zierikzee. Zierikzee! Niet zomaar een Zeeuwse nederzetting, maar een schitterend stadje aan de Oosterschelde, waar zoals bekend alleen maar fijne, leuke, ontzettend goed gelukte mensen wonen. En ik kom daar vandaan. Dus.
‘Hoe kunnen inwoners van Almere met zichzelf leven? Hoe?’
Anyway. Ik mag dan erg in mijn nopjes zijn met mijn Zeeuwsheid, ‘echte’ Zeeuwen blijven mij met wantrouwen benaderen. Mijn achternaam alleen al wekt de nodige argwaan op. Bovendien: mijn moeder is een Overijsselse. En mijn vader was weliswaar een Zeeuw, maar dan wel van de tweede generatie en van een ander eiland. Oei. Dat ik ook na een heleboel bier nog steeds niet authentiek hôsternokke kan zeggen of dat ik juukte heb aan me rik, geeft vaak de doorslag.
En dan komen we waar wezen moeten. Want de Rotterdammers, die doen over dit alles zo moeilijk niet. Als je zegt dat je een Rotterdammer bent, dan bén je een Rotterdammer. Hier wordt mijn doopceel niet gelicht, hier geen gegraaf tot in de vierde generatie, geen vragen naar de herkomst van de mama’s en de papa’s. Hier ben ik een Rotterdammer. En een Zeeuw. Dubbele nationaliteit? Geen enkel probleem (attentie Geert W.) En al kan ik aan beide niets doen: ik ben er trots op.
Het is dat het zo’n cliché is. Her en der ook nog wat gevoelig ligt. En dat ik een hekel heb aan pathetische toestanden. Maar anders? Anders zou ik op het spreekgestoelte klimmen en plechtig verklaren: ich bin ein Rotterdammer. Hè, bah.