Kloppend hart van Rotterdam

“Doe mij een bak drinken, ik heb me het schompus gewerkt!”

Annemiek de Gelder Tekst
Theresa Hartgers Beeld

Niet lullen, maar poetsen. Misschien wel de meest bekende Rotterdamse uitdrukking. En waarop is die meer van toepassing dan op ‘onze’ havenarbeiders. Stoere Rotterdammers werken zich hier elke dag uit de naad. Op onderzoek naar de Rotterdamse taal is de haven dan ook dé plek om te zijn.

Programmamaker Frits Bom schreef er in 2011 het boek ‘De Havenman’ over. Hierin bundelde de geboren Rotterdammer, zelf gediplomeerd havenarbeider, een bonte mix van havenuitdrukkingen: van de A van Ali Cyaankali tot de Z van Zakophouders. Een ode aan de Haventaal, zodat ze niet vergeten wordt. “Meer dan andere dialecten onderhoudt deze taal een specifieke en innige band met het zware werk dat er destijds werd verricht”, schrijft Bom. “Alles verwijst naar specifieke goederen of werkmethoden waarop de arbeiders enorm trots waren. Want havenwerk was een vak.”

Hoewel de haven vanwege het zware, fysieke werk vooral het domein is van mannen, is volgens Bom de taal toch beter op zijn plek bij de vrouwen. “Het Rotterdams is ordinair, maar toch eerlijk en stijlvol. De zangerige toon wordt overal herkend. En misschien wel daarom beheersen vooral vrouwen het oneindig veel beter en natuurlijker dan mannen.”

‘Het Rotterdams is ordinair, maar toch eerlijk en stijlvol’

Elke haventerm heeft een humoristische achtergrond. Eén van de bekendste voorbeelden is Amsterdammer. Een uitdrukking die gaat over een hijs die spontaan uit elkaar viel omdat deze slecht was samengesteld. Bom: “Uiteraard konden dergelijke hijsen alleen maar het product zijn van klojo’s uit de Amsterdamse haven, waarmee Rotterdammers toen al een zeer rivaliserende verhouding hadden.”

In de categorie leukste woorden komt Bom uit bij schompus. “Je kunt het overal voor gebruiken: ik vreet me ‘t schompus, hij lacht zich het schompus en in de haven: ik werk me het schompus. Het begrip is onvertaalbaar maar iedereen weet de juiste gevoelsbeleving erbij te ervaren.” En ook zijn favoriete uitdrukking is eigenlijk maar ‘vaag’. Na een lange dag komen de harde werkers thuis en vragen hun vrouw om een bak drinken. “Hier is het werkwoord drinken een zelfstandig naamwoord geworden waarvan alleen de betrokken persoon – de vrouw in dit geval – weet wat er precies bedoeld wordt. Dat kan dus variëren van een bakkie pleur tot een oude jenever. Bijna uitgestorven, maar heerlijk Rotterdams!”

Frits Bom

De Ombudsman, de Vakantieman, de Konsumentenman en de Televisieman. Maar dus ook de Havenman. Want dat was hij allereerst. Voordat hij begon aan zijn lange televisie-carrière rondde hij als zoon van een oer-Rotterdamse kastelein de toenmalige Havenvakschool met succes af. Aan de stad

Rotterdam heeft hij, zoals hij zelf zegt, “in menig opzicht zo verschrikkelijk veel te danken dat de binding ermee ongelooflijk hecht is.”