Kloppend hart van Rotterdam

‘Ons taalchjee? Daar zorrûge we wel voor!’

Annemiek de Gelder Tekst
Theresa Hartgers Beeld

Eén van de mooiste dingen van het Rotterdams is de herkenbaarheid. Of je nu een bespreking hebt in Groningen of op vakantie bent in Zanzibar: zodra er woorden uit je mond rollen, is de Rotterdammer daar. De taal is wat ons onderscheidt en bindt. Waar je ook bent. Het is onze trots. En voor je trots moet je zorgen.

Taalkundige Marjo van Koppen vindt het mooi hoe Rotterdammers de taal in stand houden, bewust en onbewust: “In andere dialecten zie je vaak dat kinderen in hun opvoeding wordt geleerd Algemeen Beschaafd Nederlands te praten en dit buiten de deur vooral te gebruiken. Rotterdammers niet. De taal is onderdeel van de identiteit, van het Rotterdammer-zijn. Zo borgen we ons geliefde accent en zorgen we ervoor dat deze generatie op generatie wordt doorgegeven. Het Rotterdams is niet iets wat je afleert, maar waar je juist fier op bent.”

Dat diepgewortelde merk je vaak pas als je buiten de stad komt. Een buitenstaander kan direct horen dat Roffa in het bloed zit. Marjo: “En daarvoor hoef je niet eens de halve medische encyclopedie aan scheldwoorden te gebruiken of overal die karakteristieke t achter te plakken. Sterker nog: één van de kenmerken is juist het wegvallen van deze beroemde t bij het gebruik van verkleinwoorden: kindje wordt ‘kinchje’ en auto wordt ‘autoochje’. Het is een gehemelteklank die voor niet-Rotterdammers moeilijk uit te spreken is. Zeg maar wat Scheveningen is voor Duitsers.”

‘Het is een gehemelteklank die voor niet-Rotterdammers moeilijk uit te spreken is’

Ook de onmiskenbare uitspraak van de ‘o’ zal een Rotterdammer direct verraden. De oo is hier nadrukkelijk een vallende tweeklank: ‘oou’. En ironisch genoeg, is deze typische klank juist degene die we soms wel proberen te corrigeren, hoe trots we ook zijn. Marjo: “Dat doen we vooral als we onze roots even weg willen poetsen, omdat we moeten praten met hotemetoten uit een andere regio of om een andere reden netjes willen overkomen. Maar hoezeer we ook ons best doen, de goede luisteraar kan eenvoudig horen waar we vandaan komen. De o gave it away…”

En dat is maar goed ook. Want van de arbeider tot de havenbaron en van de marktkoopman tot de politiechef: met elkaar houden we de eer van onze unieke taal graag hoog. Rotterdammers komen en gaan, maar de taal zal altijd bestaan. Daar ‘zorrûge’ we wel voor.

Dr. Marjo van Koppen is naast ras-Rotterdamse ook taalwetenschapper en universitair hoofddocent Nederlandse taalkunde op de universiteit van Utrecht. Ze geeft lezingen en is gespecialiseerd in de zinsbouw van Nederlandse dialecten. Marjo Van Koppen is verbonden aan het onderzoeksinstituut UiL-OTS en de onderzoeksgroep Language Structure: Variation and Change.