Rotterdam is een dorp. De Nieuwe Binnenweg is al helemaal een dorp. Als je er werkt ken je binnen de kortste keren iedereen. Je groet elkaar, je kunt bij elkaar terecht voor een praatje en af en toe voor een gunst.
Op een zaterdag waren we aan het werk, met in het vooruitzicht een bedrijfsuitje in de avond. De dag zelf hoorden we pas dat we, na afloop van het uitje, ook nog naar een dansfeestje in de Schouwburg zouden gaan. Daar waren wij niet op gekleed. Voor dansjurken zouden we nog naar huis moeten. Tijdtechnisch gezien, onmogelijk.
Opeens ging mijn collega pauze houden. Stiekem vroeg ze onze buurman van de kledingwinkel aan de overkant om een gunst. Ze kwam terug van haar ‘pauze’ en vertelde dat we van hem jurkjes mochten lenen. Blij verrast kregen we precies de juiste outfit voor de avond. Toen ik de buurman vroeg of we het gewassen terug moesten brengen, antwoordde hij: ‘Je mag het zelf wassen. En je mag het zelf houden.’ Die man is Knetter! dachten wij. Fantastisch. We dansten die avond de Lindy Hop in vrolijke bloemen- en stippeltjesjurken.
Over stippeltjes gesproken, ik vergeet altijd hoe de buurman van de schoenenwinkel heet. Jochem heet de mede-eigenaar. Mascolori heet de zaak vol gekleurde herenschoenen. Maar hoe hij heet, weet ik niet meer. Ik weet alleen dat hij ooit, toen hij een keer koffie en koek bij ons kocht, een mooie stippeltjestrui droeg. Sindsdien noem ik hem Stippie. Maar dat terzijde.
Buurvrouw Jackelien leest altijd mijn verhaaltjes. Een paar weken terug stond ze voor me met een vrijmoedige vraag. Of ik, in één van mijn stukjes, een keer haar zaak wilde noemen. Dus ik vroeg honderd euro, voor de grap. Haar tegenbod was serieuzer van aard: een paar beha’s. In haar winkel Disismi maakt ze vrouwen blij met bijzondere mooie lingerie. Lingerie voor dames met een prothese of met grote borsten. Dus dat aanbod leek me niet geschikt. Natuurlijk zag zij het ook meteen en corrigeerde zichzelf. Voor een paar prachtige slipjes zou ik reclame maken. Et voilà. Zo doen wij dat.
Voor buurman Jelle moest ik ook reclame maken. Niet in dit verhaal. Maar voor iemand die een pakket voor hem kwam brengen. Hij vroeg of ik het met mijn allerliefste glimlach wilde aannemen. ‘Zal ik er dan ook mijn ogen bij laten twinkelen?’ bood ik aan. ‘Ja, goed idee.’ antwoordde hij. ‘En als je er dan ook nog ‘Oh, een pakket voor Jelle Simons, die goede schrijver!’ aan toevoegt… Dat zou helemaal te gek zijn.’ Ik verheugde me er al op. Maar de man met het pakket heb ik nooit gezien.
Als het niet in mijn macht ligt om als bakkersmeisje of schrijfster hulp te verlenen, dan staat er altijd wel een andere dorpeling op om een helpende hand te bieden. Zoals mijn collega bakkersmeisje, in het geval van die goede schrijver Jelle Simons. Kennelijk heb ik het moment, en de man met het pakket mijn reclamecampagne gemist.