De oude Mercedes, gelakt in fris olijfgroen, staat in mijn straat. Ik kijk uit het raam en zie de auto staan die hij in zijn verhaal omschreef. Zou het ‘m zijn? Zou hij hier nu ergens in de buurt zijn?
Ik lees zijn boeken. Ik kijk zijn programma’s. Speciaal voor zijn wekelijkse columns lees ik op maandagen de krant. Ik luister nog net niet naar zijn uitzendingen op de radio. Eén keer zag ik hem in het echt. In de schouwburg. Maar in die tijd was ik bescheiden en fatsoenlijk. Ik vond dat ik hem met rust moest laten. Een bekende Nederlander heeft ook recht op ongestoorde tijd in de openbare ruimte.
Ach, en wat als ik hem had aangesproken? Ik had niets om tegen hem te zeggen, toen. Nu wel. Ik heb een goed idee voor een televisieprogramma. En hij heeft daarin de hoofdrol. Het is echt een razendgoed idee. Kan niet misgaan.
Dus nu wacht ik op het moment dat wij elkaar ontmoeten. Ik strik mijn veters en pak de boodschappentas. Als ik de voordeur sluit, kijk ik nonchalant doch zeer oplettend om mij heen. Waar is hij? Hij moet hier ergens zijn. Misschien kijkt hij nu wel naar me. Of zouden er meer mensen met een olijfgroene Mercedes zijn?
Ruim een jaar later ben ik aan het werk, samen met Kay. Het is rustig. Ik kijk naar buiten. Er komt een oranjerode Mercedes voorrijden.
‘Kijk, mooie auto!’ zeg ik tegen Kay die ook niet vies is van esthetiek.
Uit de auto stapt een man. Het is hem. Hij heeft brood nodig. Ook Kay is blij verrast om hem te zien, en helpt hem graag.
De afgelopen jaren heb ik mijn bescheidenheid ingewisseld voor mijn natuurlijke nieuwsgierigheid.
‘Maar jij hebt toch een olijfgroene Mercedes?’
Verbaasd kijkt hij mij aan.
‘Ja dat klopt. Ik hád een olijfgroene, maar heb ‘m ingewisseld. Ze noemen het Engels rood. Maar hoe weet jij dat? Volg je me soms, ofzo?’
‘Ja.’ Zeg ik zonder gêne. ‘Ik heb zelfs over je geschreven. En als je het wilt lezen, kan ik het naar je sturen.’
Ik ontfutsel hem zijn persoonlijke e-mailadres. De dag erna krijg ik via het wereldwijde web een digitale veer in mijn reet gestoken. Van hem.