‘Dít is mijn zoon.’ Zegt ze gedecideerd. Ze werpt een knikje naar beneden. Het jongetje staat afwezig, of juist heel geconcentreerd naar de sesamzaadjes en zonnepitjes, door de glazen toonbank te kijken. Haar kende ik al. Maar hem nog niet. Ik ga iets door mijn knieën. Met onze hoofden op dezelfde hoogte kunnen wij elkaars blik opvangen. Contact! Hij lacht niet. Hij draait zich niet verlegen weg. Hij observeert, registreert mijn handelen. Het gesneden brood verpak ik in drie gelijke delen.
–
‘Hé, daar zijn jullie weer, samen!’ Ik word automatisch vrolijk van die twee.
‘Ik ben Jeroen.’
Ik had niets gevraagd, maar krijg wel het antwoord dat ik wil. ‘En ik ben Else Marijn.’ Ik vind dat hij ook wel een antwoord verdient zonder te vragen.
‘Ik ben Jeroen.’ Zegt hij nogmaals.
Drie gelijke delen brood verpak ik in drie plastic zakjes met drie witte clipjes.
‘Dag Jeroen!’
–
‘Hoi Jeroen!’ Eén tel is hij verbaasd. Hoe kan ik nou zijn naam weten? De volgende tel lacht hij. Jeroen drukt zijn neus tegen de toonbank. Met zijn handjes boven zich, houdt hij de rand vast. Als ik een sticker op de bovenkant van zijn handje plak, trekt hij snel zijn handjes weg en stapt naar achteren. Met zijn vinger raakt hij de sticker aan. Het was een klein cadeautje. Maar Jeroen weet niet of het nou goed is of slecht.
–
‘Hoi Jeroen!’
Hij komt naar me toe lopen en geeft me een hand. Een zacht klein handje. Lief en afstandelijk tegelijk.
Mijn collega deelt een brood in drieën, terwijl ik voor een andere klant een broodje ga beleggen. Jeroen loopt me achterna. Bij het trappetje naar de keuken blijft hij staan. Hij mompelt iets.
‘Sorry, Jeroen, wat zeg je? Ik versta je niet zo goed.’
‘Borre en de ijscoman, Borre en de racebaan, Borre en de duikboot, Borre en Errob, Borre en de straatmuzikant…’
Ik begrijp er niets van. ‘Wat is Borre?’ vraag ik hem. Zijn opsomming gaat door.
‘…Borre en de pinguïn, Borre de piraat, Borre en de raket…’
Ik probeer hem te begrijpen. Ik onderbreek zijn lijst. ‘Kijk mama wacht op je. Ga maar.’ Ik zeg het zo lief mogelijk om te compenseren dat ik niet weet wie of wat Borre is.
Jeroen begint opnieuw: ‘Borre en de ijscoman, Borre en de racebaan, Borre en de duikboot…’ Om zijn woorden kracht bij te zetten, stampt hij langzaam naar zijn moeder.
–
Een paar weken erna, komt Stefan Tijs brood kopen. Hij is de tekenaar van Borre, de hoofdpersoon in een serie kinderboekjes.
–
‘Hoi Jeroen!’
Ik loop naar hem toe met uitgestrekte hand, die hij niet schudt. Hij draait mijn hand om. Heel snel geeft hij een klein likje op de bovenkant van mijn hand. Zo kort, dat ik bijna niet meer weet of het echt gebeurde. Ik ben blij verrast. Dit jongetje blijft me verbazen.
‘Ben jij een poesje?’ vraag ik hem.
‘Nee.’ Hij kijkt me aan alsof ik gek ben. ‘Ik ben Jeroen.’
–
‘Hoi Jeroen. Zo, jij wordt groot!’
Het brood leg ik in de snijmachine. Ik scheur alvast drie plasticzakjes af. Jeroen kijkt net over de toonbank heen.
‘Hoe oud ben je eigenlijk?’
‘Acht. En ik ga zó groot worden.’ Met zijn hand laat hij zien hoe groot. Zo groot als dat hij zijn arm kan strekken.
‘Nee, nee, nee.’ Hij springt met zijn armen in de lucht. ‘Zó groot!’
‘Zo groot dat je niet meer door de deur past?’
‘Ja!’ roept hij vrolijk. Hij is bij voorbaat trots op zijn toekomstige lengte.
‘Dan stel ik voor, Jeroen, dat je groeit terwijl je hier in de winkel bent zodat je er niet meer uit kan en voor altijd bij ons blijft.’
‘Jaaaaaaa!’ roept hij.
Zijn moeder grinnikt, pakt zijn handje, en loopt samen met Jeroen de winkel uit.