Een kruisje slaan, gelukssokken dragen, als laatste het veld op komen. Of altijd eerst de rechterschaats aantrekken. Een ritueel voor of tijdens de wedstrijd kan een sporter nét dat beetje meer zelfvertrouwen geven. Bijgeloof in de sport is zo oud als de sport zelf. Uit onderzoek bleek dat maar liefst tachtig procent van de sporters er in meer of mindere mate aan doet.
Zo wilde Johan Cruijff nooit meer een ander rugnummer dan 14, draagt een Duitse schansspringer damesondergoed voor iedere sprong en kan een bekende Australisch motorcoureur alleen racen met een kilo suiker onder zijn buddyseat. Vaak zijn ingesleten gewoonten door toeval ontstaan. Ze bieden sporters die onder hoge druk moeten presteren houvast en verminderen stress, zo oordelen deskundigen. Hoe zit dat in Rotterdam? Zijn wij te nuchter, of zijn ook onze sporters een beetje bijgeloof niet vreemd?
‘Ik speld zelf mijn rugnummer op’
Geboren in Paramaribo, getogen aan de West-Kruiskade. De atlete werd twee keer wereldkampioen, zes keer Europees kampioen en vijftien keer Nederlands kampioen. Ze nam tweemaal deel aan de Olympische Spelen.
“Op de dag van een grote wedstrijd was ik steevast ziek. Snotteren, koorts, kokhalzen, een veel te hoge hartslag. Pure zenuwen, want zodra ik over de eindstreep was voelde ik me weer goed. Mijn trainer liet me voor de wedstrijd droog brood eten, wat ik dan in chocolademelk moest dippen. Vies joh, maar het werkte wel!
“Ik ben heel gelovig. Vijftien jaar lang las ik voor elke wedstrijd psalm 20 uit de bijbel. Die tekst kreeg ik van mijn oma en het gaf me kracht; het idee dat je niet alleen bent tijdens die sprint. Die bijbel kocht ik als tienjarig meisje voor 75 cent op een rommelmarkt – ik heb ‘m nog steeds!
Daarnaast had ik ook veel rituelen. Voor elke wedstrijd liet ik mijn haar en nagels doen en bracht ik een bezoek aan de schoonheidsspecialist. Als ik er goed uitzie, voel ik me ook beter. De avond voor de wedstrijd legde ik mijn kleding precies zo op bed als ik het ging dragen – ik kon er bij wijze van spreken invallen. Aangekomen op de wedstrijdlocatie spelde ik mijn rugnummer zelf op; kaarsrecht, alle koppen dezelfde kant op met precies de juiste afstand ertussen. Het begon als een manier om te ontspannen, maar zo’n gewoonte sluipt erin. Net zoals ik altijd zelf mijn spikes droeg – daar mocht niemand aankomen.
“Je denkt niet zonder die rituelen te kunnen, maar soms moet je wel. In Dortmund, tijdens een indoorwedstrijd, moest ik ineens op. We hadden ons vergist in de tijd en ik zat totaal onvoorbereid op de tribune. Geen tijd voor rituelen, maar ik won wél. Ook raakte ik mijn koffer met daarin mijn spikes en bijbel kwijt onderweg naar Santiago. En ook toen won ik, op geleende en veel te grote spikes! Mijn spikes en bijbel droeg ik vanaf dat moment wel in mijn handbagage, want ondanks de overwinning zou het me niet nog eens gebeuren!”
Nelli Cooman
‘De ratio wint het bij mij toch’
Speelt tennis sinds zijn derde en werd meervoudig clubkampioen in Krimpen aan den IJssel en Nieuwerkerk aan den IJssel. Met het winnen van de Supermatch bemachtigde hij een plek op het centre court in Ahoy. Samen met Jesse Huta Galung speelde hij een duel.
“Give it up for… Bart van den Berg!!!, klonk het door de enorme stadionspeaker. Onder luid geklap en gejuich betrad ik het centre court in Ahoy. In 2008 liep ik hier nog als ballenjongen; nu stond ik op het punt om met Jesse Huta Galung een duel tegen Marcelo Melo en Ivan Dodig te spelen. Vrienden en familie op de tribune scandeerden mijn naam. Kippenvel! We hebben die wedstrijd niet gewonnen – dat had ik ook niet verwacht – maar we hebben een goede partij gespeeld. Een droom die uitkwam!
“Als ballenjongen bij de grote wedstrijden zag ik een hoop bijgeloof en rituelen voorbijkomen. Spelers die geconcentreerd aan hun snaren pulkten bijvoorbeeld, of steeds op dezelfde manier hun sokken optrokken. Kijk naar Rafael Nadal, de koning van het bijgeloof. Hij strijkt twee keer zijn haar achter zijn oor, veegt altijd op dezelfde manier langs zijn neus. Met telkens dezelfde militaire precisie zet hij zijn waterflesje neer, nadat hij een slok heeft genomen. Ik had vroeger een tennismaatje die voor elke wedstrijd even gestrekt in het hek aan de overkant ging hangen.
“Ik kom uit een nuchtere familie en ben niet zo bijgelovig. Vroeger wat meer. Had ik net een mooi punt gemaakt, wilde ik per se met diezelfde bal opnieuw serveren. Maar de ratio wint het bij mij toch van het bijgeloof; serveren met de hardste bal is namelijk veel verstandiger, daarmee krijg je een krachtigere service. Wat ik nog wel steeds doe, als ik de kans krijg, is op het bankje gaan zitten aan de kant waar ik bij mijn laatste overwinning ook zat. Never change a winning team – haha. Maar los van dat, het gaat om goede voorbereiding. Mijn tas pak ik zelf in – niemand anders. Ik neem steevast dezelfde dingen mee. Je hebt best wat uurtjes te overbruggen voor een grote wedstrijd. Ik kijk dan naar de wedstrijden, eet en drink wat en doe een warming-up. Ik focus me continu op mezelf voor een zo goed mogelijke concentratie en houd me zoveel mogelijk weg van ruis. Dat is eigenlijk ook wel een ritueel toch?”
Bart van den Berg
‘Geluksrituelen maken je afhankelijk’
Rotterdamse judoka. In 2009 werd zij wereldkampioene in Rotterdam Ahoy. Intussen heeft ze alle drie de eremetalen van het WK op zak en in 2015 werd zij Europees kampioen. Dit jaar gaat ze naar de Olympische Spelen in Rio.
“Mijn nicht zat op Jiujitsu. Dat vond ik als kind zo stoer dat ik ook op een vechtsport wilde. Het werd judo, een lekker potje stoeien! Ik trainde in Blijdorp en later op Zuid. Ondanks dat ik veel won, heb ik mezelf nooit als groot talent gezien; ik train heel hard en hard werken loont. Bijgelovig ben ik niet. Ik geloof in de eerste en voornaamste plaats in mezelf en doe waar ik me goed bij voel. Geluksrituelen maken je afhankelijk. Stel dat ik de ‘gelukssokken’ niet mee heb, wat dan? In alle omstandigheden moet ik kunnen presteren en het doen met wat ik heb.
“De dag van een wedstrijd ziet er voor mij vaak hetzelfde uit. Ik pak reservebroeken en shirtjes in en neem goede voeding mee voor tussen mijn wedstrijden door. Drie dagen voor de wedstrijd neem ik mijn rust. Op de wedstrijddag zelf word ik rustig wakker en neem een kom havermout. Daarna een koude douche. Zo voel ik me optimaal wakker.
Voor de warming-up luister ik naar energieke of vrolijke muziek. Meestal is dat rap of hip-hop, maar het kan ook Michael Jackson zijn. Alles om in de juiste mindset te komen.
Voor de wedstrijd voed ik mezelf met positieve gedachtes en herhaal ik continu mijn strijdplan in mijn hoofd. Tot ik de mat op stap; dan spring ik één keer zo hoog als ik kan en land op mijn platte voeten, zodat ik de judomat stevig onder mijn voeten voel. Ik laat alles los en vertrouw erop dat mijn lichaam weet wat het moet doen. Om me heen zie ik sporters ook weleens bidden of de mat kussen. Ze dragen kenmerkende kapsels of altijd dezelfde sokken. Niets voor mij.
“Ik ben heel trots op mijn Europese titel. Alles in de voorbereiding was verre van ideaal, maar op het moment dat het moest gebeuren, voelde ik me oersterk. ‘Jij gaat niet van mij winnen’, dacht ik toen ik voor mijn tegenstanders stond. Straks ga ik dus naar de Olympische Spelen. In 2012 deed ik ook mee, maar viel net buiten de prijzen. Natuurlijk wordt het spannend, maar als ik straks in Rio op de mat stap, weet ik dat ik het kan en er alles aan gedaan heb.”
Marhinde Verkerk