Wat moeten die nu weer?! Er staan twee juten op de stoep. Ze kijken naar binnen en wijzen naar iets in de winkel. Hebben hun ouders hen niet geleerd dat wijzen onbeleefd is? Of hun commissaris? Inspecteur? Brigadier? Of hoe dat ook zit met politiaire rangen en standen. Ik heb er geen kaas van gegeten. Mijn ouders hebben mij het wijzen ook niet kunnen afleren. Althans, vroeger wel, maar nu heb ik er uiteraard lak aan. Of schijt, als u dat beter begrijpt.
De politie-agenten komen de winkel binnen. Wat is er aan de hand? Wat heb ik verkeerd gedaan? Zonder licht gefietst? Overgestoken bij rood licht? Of komen ze me slecht nieuws brengen?
In een verjaard verleden heb ik mijn buurvrouw voor de politie verborgen gehouden. Een agent vroeg door mijn intercom “Heeft u Annelies Gheeraerts gezien?” In een milliseconde koos ik partij voor mijn buurvrouw en antwoordde “Wie is Annelies Gheeraerts?” De agent legde uit dat het mijn buurvrouw was. Mijn buurvrouw Annelies, die op dat moment thee zat te drinken bij mij in mijn keuken. Ik vertrok geen spier, de agent vertrok wel. Wat had ik gedaan? Wat bezielde me? Puur intuïtief had ik de volgende indeling gemaakt: Annelies: goed, politie: fout. Geen idee of mijn intuïtie het bij het rechte eind had. Uiteindelijk is het met Annelies niet goed gekomen. Relatief niet goed, want ze wilde zelf wel graag dood. (Het is bijna een surrealistische geschiedenis. Het hele verhaal is veel complexer. Voor wie wilt, zal ik er een boek over schrijven.)
De agenten in de winkel wachten netjes op hun beurt. Als na hun de buurman binnenloopt en de uniformen ziet, kijkt hij me heel even met zijn grote grijze ogen aan en maakt dan stilletjes doch vliegensvlug rechtsomkeert. Mijn hersenen leggen verbanden, u wilt niet weten hoe snel, en hoeveel.
Op een nacht kwam één van mijn broers niet thuis. Ik merkte er niets van totdat de ochtend aanbrak en bleek dat mijn moeder haar welverdiende nachtrust weer eens had opgegeven voor zorgen. Haar jongste zoon sliep die nacht in de lik. Zijn vrienden werden beticht van vandalisme, iets met een verkeerslicht of een gebodsbord. Maar zijn maten waren weggerend en kregen ze niet te pakken. Mijn broer had er bij staan kijken, met zijn dronken harses. Hij mocht zijn roes op ’t bureau uitslapen. Ik herinner me mijn boze moeder. Boos op de politie omdat haar zoon niet even naar huis had mogen bellen.
Alle klanten zijn van brood voorzien. Nu zijn de juten aan zet. Eén van hen begint te praten. “Twee Broodjes Schorem met bacon, om mee te nemen, alstublieft.” Ik zucht van opluchting. Het zijn ook maar mensen, zoals u en ik: Met honger, en een goede neus voor lekker eten.