Ik woon tegenwoordig in Delft. Jawel. Barry Hay woont ook niet in Den Haag en Hazes woonde niet in Amsterdam. Het leven loopt immers zoals het loopt. Omdat ik wél iedere dag in Rotterdam wat te zoeken heb, heb ik de afgelopen anderhalf jaar verschillende manieren uitgeprobeerd om van A (Delft) naar B (Rotterdam) te komen. De auto is en blijft m’n favoriete vervoermiddel, maar door het leed dat parkeerwachters heet, ben ik al een tijdje op zoek naar substituten. Zo pakte ik de trein; niks voor mij, zo bleek. Optie twee was de bromfiets. Ik besloot een ouwe Mobylette te kopen. Een snormodel, dat wel, want helmen daar heb ik de pest aan en bovendien draag ik al een koperen helm.
De (brom-)fietsroute van Delft naar Rotterdam is mij bekend. Vroeger hadden m’n ouders een volkstuintje in Berkel en Rodenrijs, nabij vliegveld Zestienhoven. ‘s Winters woonden we in een flatje ter grootte van een postzegel en ‘s zomers hadden we de ruimte, zwommen we in sloten, praatten we met koeien en bouwden we onze hutten. Er was een naamloos benzinestation met één pompbediende in een witte lange pompbediendesjas, een omgebouwde stadsbus die diende als snackbar en een treinstation waar één keer in de veertien dagen een trein langs kwam. Dit alles gesitueerd te midden van weiland, heel veel weiland. Weiland ja, waar je urenlang doorheen kon rennen, met takjes in opgedroogde koeienvlaaien kon prikken. En je de stront die eraan bleef kleven “met een beetje effect” naar je vriendje gooide, omdat je eigenlijk toch niet echt wilde dat ‘ie het in z’n gezicht kreeg. Al met al zat je een kwartier van de stad vandaan, maar het had er alle schijn van dat je ergens in Drenthe was.
En dus vertrok ik op een van de eerste mooie dagen van het jaar, ‘rolaangedreven’ naar Rotterdam. Het was zowaar een mensenleven geleden dat ik diezelfde rit had afgelegd, dus ik volgde de bordjes. Ik kwam langs plekken die ik herkende en langs onbekend terrein. Langs grote, grijze, van golfplaatachtig materiaal gebouwde bedrijfspanden, autotunnels, woonerven en rooie, maagdelijke fietspaden. Vreemd genoeg kwam ik haast geen mens tegen. Toen ik langs een groot Texaco-benzinestation reed, was de treurigheid compleet: dit was de plek waar ooit het naamloze benzinestation stond. Ik nam de omgeving eens wat beter in me op en vergeleek het met de in mijn hoofd opgeslagen – en enigszins geromantiseerde – ansichtkaart waarop vier vriendjes een zelfgemaakte waterfiets in de sloot lieten zakken. Alles was veranderd en bovendien oerlelijk geworden. Het station was nu een fancy restaurant en metrolijn E reed af en aan. Waar ooit een bus zonder wielen als snackbar diende, zat nu een groepje kleurloze IT’ers naar hun computer te staren. Ik voelde me ontheemd. En de weilanden… De weilanden fungeerden slechts als bermen van de autowegen die er nu doorheen liepen. En koeienvlaaien? Die haal je bij de Albert Heijn toch? Vers uit Limburg.