Ik werd vorige keer terecht gecorrigeerd door een oplettende lezer. Ik had ‘wil’ moeten schrijven in plaats van ‘wilt’. Terwijl ik in mijn verhaal ‘Verdorven bakkersmeisjes’ de taalpurist uithing. Oei, oei, oei. Misschien is het nu tijd voor enige uitleg over mijn benadering van taal.
Ik werd opgevoed met juiste spelling en juiste zegswijzen. Bij ons aan tafel hadden we het niet over ‘wij zijn beter als hun’, want we vermeden de irritante autocorrectie van mijn vader. Bovendien waren we bescheiden van aard. ‘Wij zijn beter dan zij’ hadden we ook niet onze strot uit kunnen krijgen.
(Liefdevol en met goede bedoelingen zijn wij grootgebracht. Het mooie is dat je met Algemeen Beschaafd Nederlands zowel de hersenen van Kralingens volk, als van Rotterdams schorem, kan bereiken. Iedereen begrijpt je.)
En tja, de appel valt niet ver van de boom, dus ook ik gedraag me als een juffrouw als het om taalgebruik gaat. Ik kan er niets aan doen, het zit in mijn systeem. Maar de appel blijft gelukkig niet aan de boom hangen, anders had ik constant iedereen van commentaar voorzien. Ik corrigeer meestal alleen in gedachte. Ik houd het voor mezelf, de zogenaamde juiste taal.
Joep Luycx schreef het boekje ‘Schrijf wat je bedoelt’. Ik heb het niet gelezen. De titel zegt genoeg: precies wat de schrijver bedoelt. En sinds ik kennis heb genomen van het bestaan van dit boekje, denk ik vaak: Ach, kan mij het schelen, al die ‘fouten’. De taal verandert terwijl je haar gebruikt. En je moet haar gebruiken om elkaar duidelijk te maken wat je bedoelt. De strekking van het verhaal. Voor de rest is het één groot spel waarbij muggenzifterij om spelfouten onderdeel van het spel is.
Zoals u eerder heeft kunnen lezen in ‘Verdorven bakkersmeisjes’; iemand die het in de bakkerij over ‘losgeld’ heeft, brengt bij mij grappige gedachten teweeg. Zoiets irriteert mij niet, ik beleef vooral lol aan andermans stijlfouten.
Vrijheid in de taal levert nieuwe creaties op die de taal rijker kunnen maken. Hoe meer woorden, hoe beter je je kunt uitdrukken. Duitsers zijn er goed in. Ze plakken, waar nodig, allerlei zelfstandig naamwoorden aan elkaar. Eén van de toppunten is ‘Rindfleischetikettierungsüberwachungsaufgabenübertragungsgesetz’, oftewel ‘wet op de delegatie van toezicht op rundvleesetikettering’. Er zijn een stel Nederlanders, u kent ze onder de naam ‘Jiskefet’, die het taalspel meespeelden met hun ‘Wiedergutmachungsschnitzel’.
Een Duitse Rotterdammer die ik regelmatig spreek, doet dat trucje ook met de Nederlandse taal. Maar hier kreeg hij vaak te horen: ‘Dat is toch geen woord?!’ Dan had hij het bijvoorbeeld over ‘kleinevriendenhernia’ als hij in een luidruchtige kroeg constant zijn rug en nek moest krommen om zijn vrienden te kunnen verstaan. Hij was geniaal, hij speelde met woorden, hij gebruikte de taal als instrument.
Wat ik u eigenlijk zeggen wilde: De bakkerij kent veel talige klanten. Eentje ervan had me laatst tuk. Ik vroeg hem ‘Heb je die tas van mijn collega gehad?’ ‘Gehad?! Gehad?!’ riep hij verontwaardigd. ‘Ik heb de tas niet gehád, ik heb hem gekrégen!’ Zodra hij het verschil tussen gehad en gekregen, en het belang van de context voor woordkeuzes, begon uit te leggen, rukte ik zijn tas uit zijn handen. ‘Kijk,’ zei ik met een grote grijns ‘je hebt de tas gehad.’ Het werd stil, en eventjes wist ik niet wat zijn reactie zou zijn. Ik gaf de tas met een grote glimlach aan hem terug. ‘En nu, nu heb je de tas gekregen.’ Hij begreep mijn spel, hij kon erom lachen.
Daar is het me allemaal om te doen: de lach.
Vandaar schreef ik ‘voor wie wilt’. Ik vond het mooier klinken. Net zoals ‘ik houd van jou’ in plaats van ‘ik hou van jou’. Bovendien dacht ik dat een extra ‘t’ de Rotterdammers onder ons wel kon plezieren.