Het reggae-virus heeft me te pakken. Mijn collega heeft me aangestoken. Op vrijdagmiddag, tussen vijf en zes, het laatste uurtje van de dag, zet hij zijn favoriete muziek op. De winkel krijgt een extra warme gloed.
Vroeger liep ik altijd weg bij reggae. (In die tijd liet ik wel meer goede dingen links liggen: adviezen van mijn moeder, een gezonde portie brutaliteit, en ansjovis.) Een paar reggae-nummers kon ik nog wel verdragen, maar daarna kreeg ik last van de onverholen positiviteit. Bovendien sloten het typische ritme en tempo niet aan bij mijn hartslag. Ik werd er kriegelig van. Ik kreeg het op mijn heupen van de traagheid.
Maar nu ben ik wakker geworden. Nu durf ik ook optimistisch te zijn. Scepsis en cynisme zijn bij mij al lang niet meer in de mode.
Een paar weken terug miste ik het reggae-uurtje, omdat ik niet in de bakkerij werkte die dag. Ik had wel langs kunnen gaan voor de muziek en een kop thee, maar ik kon niet want vrienden hadden mij te eten gevraagd. Direct toen ik hun huis betrad, hoorde ik zachtjes muziek. En nog nooit had ik het in hun huis gehoord, laat staan dat ik wist dat ze ervan hielden, maar jawel hoor… ook bij hen klonk reggae uit de speakers.
Vorige week vrijdag werkte ik wel, maar mijn reggae-collega niet. Toen moest ik zelf maar het één en ander organiseren. Ik ben soms hopeloos ouderwets, de muziekinstallatie was niet aan mijn zijde (iets met kabels en onlogica) en mijn reggae-muziekkennis reikte niet veel verder dan Bob Marley. Gelukkig bood de muziekapplicatie mij een Reggae Sun Dance Mix aan. In de mix trof ik Lorenzo die zong “I’ve got life to live, I’ve got love to give. And I always do my best to keep it real.” Thuis draaide ik de hele avond dit nummer. Ik zong mee. Danste. En ging veel te laat naar bed.
De dag erna was daardoor nog vermoeiender dan het al zou zijn zonder slaaptekort. ’s Avonds reed ik in de trein terug naar huis, mijn ogen vielen bijna dicht. Ik zat in de stiltecoupé om zo min mogelijk prikkels te hoeven verdragen. Bij een tussenstation schuifelde een man naar een lege plek. Met veel moeite ging hij zitten en viel meteen in slaap. “Hij is dronken.” Zei iemand. Een meisje lachte hem keihard uit. Alsof de man het allemaal had gehoord, kuchte hij en begon te zingen: “Baby don’t worry, about a thing. ‘Cause every little thing’s gonna be alright.”
Met deze zinnen in mijn hoofd fietste ik van het station naar mijn huis. In mijn hoofd begon de zon te schijnen. Het was zaterdagavond, ik kreeg zin om uit te gaan. Helaas waren mijn vrienden hard aan het werk, op reis of anderszins onbereikbaar. Ik stond op de kruising van de Nieuwe Binnenweg en de ’s Gravendijkwal toen het ook nog eens heel hard ging regenen. Daar besloot mijn intuïtie de Dizzy in te duiken. Ik had mezelf al vaker bewezen zonder vrienden naar een jazzcafé te kunnen gaan. Dus vol goede moed, en met nog steeds dat zonnetje in mijn hoofd, parkeerde ik mijn fiets voor de deur. En toen ik bij de entree kwam, wist ik zeker dat ik op het juiste moment op de juiste plaats was. Want op het bord naast de voordeur stond met krijt geschreven ‘Reggae Night’.