“Ik hoop dat dit tafereel dichtbij is als jullie deze column lezen: we feesten. En ieder moment stroomt door onze aderen. Omdat we feesten met het besef dat dit niet vanzelfsprekend is. We dansen. Dicht tegen elkaar aan. We praten. Proosten. Slaan een arm om elkaar heen. We omhelzen. We zoenen. We feesten om het mens-zijn te vieren als nooit te voren.”
In maart 2020 schreef ik deze woorden in mijn column voor Gers! magazine. Ja, ik was een van de mensen die tegen alles in fladderend optimistisch bleef. En nog geen benul had van de reikwijdte van de pandemie. We hadden net op het journaal gehoord, dat we vanaf dat moment ook in Nederland zo veel mogelijk thuis moesten blijven. We wisten niet wat de nabije toekomst ging brengen. “Laatste ronde!” waren de twee ondenkbare woorden die in de cafés schalden om kwart voor zes in de avond. Wanneer de volgende ronde zou komen, wist niemand. Ons leven abrupt op pauze gezet.
En toen… afgelopen vrijdag op 25 juni 2021 was het zover: de eerste nacht postpandemie. Alles ging weer los. Ook in Rotterdam. Overdag rijen voor testlocaties met mensen die trappelden. Om zich later de nacht in te kunnen storten. Alles ademde, energie en muziek in, euforie en vreugde uit. Op social media klaterden de instastories vol pompende muziek en mensenmassa’s je tegemoet. Zelf voelde ik het ook weer: de energie, de prikkeling van het onverwachte, de pulserende muziek door je lichaam en de connectie met de onbekende ander in de ruimte, omdat die precies hetzelfde voelt als jij. Individuen die met elkaar opgaan in een collectieve energie. En natuurlijk de ontlading waarvan geproefd kon worden, klaar voor complete overgave aan de langverwachte summer of love. Emoties genoeg. Want wat was dat lang geleden: als er een branche slachtoffer werd van de coronacrisis, dan was het wel die van de nachtcultuur. Het was meer dan alleen de zware financiële klap. Het ging ook om de betwiste waarde van de nacht. Volgens velen toch een luxe, een extraatje in het leven, iets ter ontspanning, maar niet noodzakelijk. Iets wat er eigenlijk niet echt toe doet in de grote schaal der life events.
Maar is dit zo? In De Rotterdamse nachtcultuur – een mooie toekomst? – Publieksonderzoek over uitgaan in Rotterdam voor, tijdens en na de pandemie (uitgevoerd door de opleiding Leisure & Events Management), worden drie geschetste fasen van de Rotterdamse nachtcultuur weerspiegeld: de publieksbeleving van de nacht vóór de pandemie, het gemis van de nacht tijdens de pandemie en de dromen voor de Rotterdamse nacht na de pandemie. Boeiend en ontroerend vond ik enkele antwoorden op de open vraag: wat is het ideaalbeeld van het Rotterdamse nachtleven in de toekomst?:
“Een nacht door de stad is als een wandeling door het museum (maar dan zonder regels); op elke hoek van de straat een nieuwe verrassing.”
“Ik wil dat erkend wordt dat het nachtleven van levensbelang is voor een groot aantal mensen en dat het een grote bijdrage levert aan de persoonlijke ontwikkeling van mensen.”
Martijn Mulder, onderzoeker en hoofddocent Leisure & Aantrekkelijke stad, zegt in een lezing over dit onderzoek: de nacht komt voor de dag (en niet andersom) als het gaat om vernieuwing en innovatie. Een prachtig uitgangspunt voor Rotterdam, lijkt me. Want zo is het ook. De nacht is voor sommigen de enige plek om optimaal vrij en jezelf te zijn, de enige plek waar je kan ontladen. En als dat nooit ergens anders kan, dan is de nachtcultuur iets wat voorziet in een mentale levensbehoefte. Het nachtleven kan deuren openen naar nieuwe ervaringen van de wereld en onszelf. Het kan een sociale uitlaatklep zijn, waarin we experimenteren met identiteit, waarin we vrij zijn. De nacht geeft, de nacht vergeeft. En is dus nooit ‘zomaar een extraatje’ in het leven. Pas als de nacht wegvalt, besef je de waarde ervan. Zonder nacht, geen dag.