Omdat er bij ons in de bakkerij al zo veel wordt geflirt, probeer ik de meeste zinspelingen en dubbelzinnigheden te vermijden. Mijn collega heeft er geen moeite mee. ‘Bent u al geholpen?’ vraagt ze. Ik denk dan gelijk aan een gecastreerde kater.
Het valt allemaal wel mee natuurlijk. Het zijn vooral mijn eigen gedachtes. Maar soms ook niet. Als ik bijvoorbeeld vraag ‘…en wil je nog iets anders?’, antwoorden bepaalde mannelijke klanten mijn vraag met een hele wensenlijst. En deze wensen zijn bepaald niet dubbelzinnig.
Gelukkig verkopen we geen beschuitjes, zodat er niemand is die ze weleens met ons zou willen eten. En kadetjes zitten ook niet in ons assortiment. Die zitten in mijn broek. Daarover gesproken, ik verspreek mij soms. Dan snijd ik het brood, een vader vraagt om het eerste plakje voor zijn hongerige kind, en ik zeg ‘Ja… Kontjes, die zijn het lekkerst.’
Een enkele keer vraag ik het expres. Zoals wanneer mijn vriendin Tommy haar speltdesem komt kopen, en ik haar een lekker kontje aanbied. ‘Dankje,’ zegt ze, ‘die kan ik goed gebruiken. Ik ben mijn eigen lekkere kontje juist kwijtgeraakt.’ Ze speelt de scène na waarin ze dankzij leeftijd en spiegel constateert haar lekkere kontje voorgoed kwijt te zijn. En zo besmet ik die dag ook Tommy met het dubbelzinnig denken.
Betalen gaat af en toe gepaard met vreemde verwachtingen. ‘Wil je er wat losgeld bij?’ Nou, er zijn weleens kinderen, en een enkele keer een volwassene, die zo lief zijn dat ik ze zou willen ontvoeren. Maar dan nog zou ik geen losgeld willen. Het kleine taalpuristje, dat in mij schuilt, houdt zich gedeisd. Ik neem losgeld aan en bedank er zelfs voor. Kleingeld, of noem het voor mijn part muntgeld, is altijd welkom.
Het begon zo naïef, aan het begin van mijn bakkersmeisjescarrière, met de zoektocht naar een ‘spuitmondje’. Maar met de reactie van mijn collega, die tot tranen toe dubbel lag van het lachen, werd mijn verderving ingezet.