Kloppend hart van Rotterdam

Toverwoorden

Else Marijn Kruijswijk Tekst
Nina Fernande Beeld

In de bakkerij komen bijzondere mensen. Zoals de tovenaar, die ter plekke een paar dichtregels voor mij opschrijft: ‘Soms is een verlangen zo intens, dat ze de werkelijkheid overleeft, en uitgroeit tot een illusie. En je weet, illusies zijn net als zeepsopbellen prachtig mooi, maar bij het minste of geringste foetsie.’

De tovenaar is een tovenaar zoals je hem zou verwachten. Een kleine, oude man met een bril en een lange, witte baard. Alleen de punthoed ontbreekt.

De tovenaar koopt brood, en drinkt soms een kop koffie terwijl hij de krant leest. Onze gesprekken zijn kort en eenvoudig. Eerst van maatschappelijke aard, later persoonlijker. Op een gegeven moment kwam bijvoorbeeld de briefwisseling tussen Kahlil Gibran en Mary E. Haskell ter sprake.

Mensen die Gibran uit het blote hoofd citeren, hebben een streepje voor. Ik ben ze dankbaar. Ik ben hun geheugen dankbaar. Zelf ben ik namelijk vergeten waar mijn favoriete dichtbundel ‘De Profeet’ (door Kahlil Gibran) is gebleven. Een dierbare had voorin het boekje een paar mooie zinnen voor me geschreven. Ik heb het uitgeleend, of weggegooid, of in ieder geval kwijtgemaakt.

(Laat ik deze plek eens benutten voor een oproep: Wie weet waar mijn boekje is? Mijn naam staat er in. Ik zou het graag terug willen. (Tot dan toe zal ik het met oude wijze mannen moeten doen.))

Ik sprak eens een meisje die bij wijze van kunstproject op zoek ging naar een oude wijze man. Voor raad. Omdat jonge vrouwen van dertig nou eenmaal met vele dilemma’s te kampen hebben. Ze ontving een zak geld van de overheid en vertrok naar Noorwegen.

Ze had beter hier kunnen blijven, bij mij in de winkel. Dan kon ze haar subsidie aan lekkere broodjes besteden, terwijl de tovenaar haar van wijsheden zou voorzien.

Nu ben ik degene die alle wijsheden opvangt. Alhoewel er steeds minder gepraat wordt. De tovenaar reduceert zijn woorden vaak tot één spreuk: ‘Rustig aan.’ Precies wat ik nodig heb als ik weer eens door de winkel ren en vlieg en spring en vijf dingen tegelijk doe.

Als de spanningsmeter tegenwoordig te ver uitslaat, komen de toverwoorden vanzelf in mijn gedachten naar boven. Net zoals de adviezen van mijn ouders. Je hoeft elkaar niet te spreken om toch de credo’s en mantra’s te horen echoën. ‘Rustig aan, rustig aan, rustig aan…’

De toverspreuk werkt. Ik word er rustig van. Niet lui of saai, dat kunnen we in een bakkerij niet gebruiken, maar gewoon doorwerken met aandacht en regelmaat. Zonder woorden, door mij alleen even aan te kijken, zet de tovenaar mij met beide benen op de grond.

Zulke mensen komen bij ons in de bakkerij, magische figuren.