Kloppend hart van Rotterdam

Ruw aaien met een stokje

Barbara Hoogsteden Tekst
Geisje van der Linden Beeld

Rotterdam barst van de helden. Denk aan Erasmus of Kaat Mossel. Maar er zijn ook verborgen hel-den; zoals de vrijwilligers bij de Dierenbescherming. Van bestuurslid tot hondenuitlater, ze hebben alle-maal één ding gemeen: dierenliefde. “We doen hier van alles, maar vooral heel veel knuffelen.”

De Rotterdamse dierenopvang telt honderdvijftig vrijwilligers, mensen zoals Martine Sintmaartensdijk (29) die aan de Abraham van Stolkweg op de kattenafdeling werkt. Gemiddeld zitten hier tussen de zestig en tachtig katten in de opvang. En dan hebben we het nog niet eens over het aantal honden, konijnen en vogels. Zes jaar doet ze dit werk nu: “Ik ben gek op honden, maar kan zelf geen hond hebben omdat ik één hoog woon. Honden uitlaten bij de Dierenbescherming leek me daarom wel wat. Uiteindelijk heb ik in die zes jaar dat ik hier werk, twee honden uitgelaten. Ik kwam terecht op de kattenafdeling, vooral met moeilijke katten kan ik goed omgaan. ‘Martine, we hebben weer een projectje voor je’, hoor ik dan van collega’s.”

Verwaarlozing

“Iedere zaterdag kun je mij hier vinden. En het liefst op zondag ook. Ik maak de kamers van de katten schoon en ontvang mensen die een kat komen adopteren. Moeilijke katten leer ik socialiseren. Zij zijn bang door verwaarlozing, mishandeling of ze zijn geen andere katten en mensen gewend. Vaak kruipen ze weg. Ik ga ernaast zitten en doe in het begin niks. Soms aai ik ze op afstand met een stokje. Een beetje ruw, dat vinden ze lekker. Net als de moederkat, pak ik ze weleens op in het nekvel en druk ze tegen me aan, zodat er geen ruimte is om tegen te spartelen. Op een gegeven moment geven ze zich over. Vroeger kreeg ik nog weleens een haal van een kat. Nu niet meer. Ik word er steeds handiger in.”

Wanneer dieren binnenkomen, gaan ze eerst in quarantaine. Daar worden ze onderzocht op ziektes, ze krijgen entingen en worden gechipt. “Ik schrik niet meer zo heel erg, maar op de quarantaine-afdeling kom ik liever niet. Mijn familie en vrienden weten inmiddels dat ik ieder vrij uurtje hier te vinden ben. Ik vind dat niet meer dan logisch. Ik doe het voor de dieren, niet voor de mensen.”