Rotterdammers maken Rotterdam

De uitlaatklep van John Buijsman

Karin Koolen Tekst
Petra van der Veer Beeld

Rotterdam is dan misschien niet ‘the place to be’ voor een acteur, inspiratie vindt John Buijsman (64) hier op elke straathoek. En verhuizen? Geen haar op zijn hoofd die er ooit aan dacht! Een gesprek over opgroeien in een artiestenfamilie, Rotterdam als theaterstad, het podium als uitlaatklep en natuurlijk: De Marathon. 

Met stijve vingers van de kou bellen we aan bij een van de vooroorlogse woningen aan de Beukelsdijk. De deur zwaait open. “Moggûh! Kom er gauw in”, klinkt het hartelijk en met onvervalst Rotterdams accent. We volgen John naar de eetkamer, worden daarbij op de voet gevolgd door Kees, de vriendelijke koningspoedel, en logeerhondje Billy, een Franse bulldog (“die kleine is van mijn zoon”). Terwijl John in de keuken twee cappuccino’s maakt, komt zijn vrouw Janny even een handje schudden en verdwijnt dan weer naar het kantoor boven. Janny blijkt het zakelijk en organisatorisch brein achter de Rotterdamse theaterman. Mail? Doet Janny. De afspraak voor Gers!? Hebben we met Janny gemaakt.

Over die afspraak heeft John nog wel wat te zeggen. Hij zet de koffie op tafel, buigt zich naar voren tot met zijn mond vlakbij de recorder waarmee we het gesprek opnemen: “Ik snap bij god niet waarom je mij nu pas komt interviewen, met je Gers!” Zo, dat staat genoteerd. We kunnen beginnen.

John moet nog even wakker worden, bekent hij. Het werd vannacht drie uur. Gelukkig heeft hij maar weinig slaap nodig. Hij draait een shaggie. Steekt ‘m aan. Gisteravond speelde hij voor de achtste keer de Rattenvanger van Hamelen in Schouwburg Kunstmin in Dordrecht. Vanmiddag en vanavond staat hij er weer en morgen voor het laatst. “Ontzettend leuk om te doen! Gisteravond heb ik zo lekker gespeeld, daar krijg ik een enorme adrenalineboost van – vandaar het laat naar bed gaan.” Het is een druk seizoen voor John en zo ziet hij het graag: “Als er niks is, komt er ook niks uit. Nu barst ik van de inspiratie en ideeën.”

John wordt geboren in de Josephstraat, als telg van de Rotterdamse artiestenfamilie Buijsman. Zijn vader, Luut Buijsman, vormde samen met onder anderen diens broer Bill de Kilima Hawaiians, een Nederlandse muziekformatie die in de vorige eeuw wereldwijd bekendheid verwierf met Hawaï-muziek. “In de moeilijke jaren rond de oorlog, wilde iedereen even naar Hawaï ontsnappen”, verklaart John de populariteit van het genre destijds. Zelf verlaat hij op jonge leeftijd school. Hij begint zijn theatercarrière als technicus bij jeugdtheatergroep Wiedus, waar hij decors ontwerpt en later ook gaat acteren. “Ik denk bijna nooit aan vroeger”, zegt John als we naar zijn jeugdjaren vragen. Nuchter als altijd. “Joh, ik ben gewoon goed opgegroeid.”

Met je voorstelling Hula Blues, over de Kilima Hawaiians, dook je je eigen familiegeschiedenis in. Je zong de liedjes, vertelde het verhaal…

“Ik was al vaker gevraagd een voorstelling te maken over oom Bill en tante Mary, maar ik had weinig zin om in mijn eigen familie te peuren. Mezelf spelen vind ik al helemaal niks. Maar ik werd gebeld door twee meiden. Die waren platen aan het draaien in de Aloha bar – of ik effe langs wilde komen. In de kelder van Tropicana stuitte ik op een enorme scheepskist van de Holland-Amerika Lijn vol spullen van de Kilima Hawaiians; kostuums, platen, veertig 8mm films, ansichtkaarten die tante Mary naar haar moeder schreef als ze op tournee waren. Een neef van Mary was ooit eigenaar van Tropicana en had haar hele huisraad daar opgeslagen toen ze naar het bejaardenhuis ging. Hij was vergeten dat het daar lag – het stond er al twintig jaar. Toen kon ik er niet meer omheen.”

Na een tournee door het land, speelde John in december vorig jaar de laatste voorstelling. “Ik verwachtte hetzelfde publiek te krijgen als normaal – zo tussen de dertig en vijftig jaar – maar dit bleek een grote looprekkenparade te zijn.” Hij lacht zijn aanstekelijke bulderlach – het zal niet de laatste keer zijn tijdens het gesprek. “Mensen van negentig, ze zaten er allemaal doorheen te ouwehoeren, moesten allemaal pissen. De eerste twee voorstellingen moest ik daaraan wennen, de derde keer dacht ik: geweldig! Iedereen zong mee, ze werden weer jong. We hadden ook geen kleedkamer. Stond ik in mijn blote kont, kwamen er ineens vier bejaarden voor een foto. Te gek! Ik heb die mensen er een enorm plezier mee gedaan. Zouden de oude Buijsmannen van een wolkje meegekeken hebben, denk ik wel dat ze het leuk gevonden hadden. Ze kwamen er ook redelijk goed vanaf – haha!”

‘Stond ik in mijn blote kont, kwamen er ineens vier bejaarden
voor een foto’ 

Wat betekende het voor jou?

“Ik heb het met groot plezier gedaan. Ik had vroeger niets met de muziek, maar ben het mooier en mooier gaan vinden. Tussen al die films kwam ik op een gegeven moment trouwens een film met het trouwfeest van mijn opa en oma tegen. De hele familie – allemaal dood inmiddels – kwam voorbij in een polonaise. Ook mijn vader en moeder. Dat was een behoorlijk ontroerend beeld. Zonder geluid, daarmee nog mooier.”

Je komt uit een echte artiestenfamilie. Wat kreeg je mee?

“Als er werk is, neem je het aan: dat was thuis het motto. Ik zeg vaak ja. Ik weet ook niet zo goed wat niet bij me past – dat is denk ik typisch de familie-invloed. Mijn vader zei altijd: ‘Als je jazz wilt spelen in Nederland, zal je er af en toe een bruiloft bij moeten pakken.’ Hij zat soms een half jaar in attractiepark Tivoli in Kopenhagen. Daar waar het te verdienen is, moet je het halen. Bij ons thuis ging het alleen maar over de vraag: ‘Heb jij nog werk?’”

Overleven…

“…want je kunt nog zo briljant zijn, als je er niets aan verdient kun je beter in een coverband zitten om je briljante werk te kunnen financieren. Daar heb ik geen problemen mee. Ik vind veel dingen ook leuk – als het moet presenteer ik ook nog wel een feest of bedrijfsavond.”

Naast diverse rollen in films en series, werd John bij het grote publiek bekend als Dr. Doolittle in ‘Loenatik’, als Cor in ‘Raymann is laat’ en natuurlijk als Freek uit de Freek en Willem-commercials voor Gamma, samen met Martin van Waardenberg. “Gamma was leuk én ideaal! Kon ik daarna weer drie maanden werken zonder dat ik geld hoefde te verdienen.”

Daarmee levert John dezelfde strijd als zijn vader destijds. “Op dit moment zitten we middenin een productie. Janny is nu met de begroting bezig. Het zal niet de eerste keer zijn dat ze de trap af komt en zegt: ‘Als jij en ik niet betaald worden, kunnen we deze voorstelling maken.’”

De Rotterdamse politiek kan wat dat betreft zijn rug op. Onlangs sprak John voor de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, naar aanleiding van zijn afgewezen subsidieaanvraag; de veertigduizend steunbetuigingen op facebook deden hem goed en toonden aan dat hij niet de enige is die zich de situatie aantrekt. “Onze aanvraag werd afgewezen op basis van wat kleine punten – die hebben we rechtgetrokken, maar het mocht alsnog niet baten. Ik heb geen idee wat je moet doen om het wel te krijgen, wat je moet doen om in eigen stad iets voor elkaar te krijgen – daar ging mijn betoog over. Het lijkt wel of ze hier liever investeren in een groep waarmee ze in Berlijn kunnen pronken, dan in iets moois voor eigen stad. Maar het is moeilijk om daarover te praten zonder anderen af te zeiken die het wel krijgen.”

Ach, zolang hij zijn voorstellingen maar kan maken, zie je hem denken. “En daar moet je een hoop poen voor in huis hebben. De minst betaalde producties zijn soms de mooiste. Mijn eigen voorstellingen – zeventien op de teller inmiddels – leveren mij niet veel op. Dat maakt me niet meer uit, omdat ik er behoorlijk gelukkig van word.”

Wat maakt het zo fijn?

“Uit niets iets maken! Ik begin met een idee, dan ga ik eens nadenken wat ik wil. Dan benader ik een schrijver, daarna een regisseur… Ik speel bijna altijd alleen. Dat is soms lastig, maar ik vind het ook heerlijk dat het op dat moment moet gebeuren. Daarom verkies ik theater boven film; je gaat in een keer door, de boog moet gemaakt zijn gedurende de voorstelling.” John lacht: “Weet je, soms vind ik mezelf heel erg goed, soms vind ik er geen hol aan.” Hij neemt de laatste slok van zijn koffie en vervolgt: “Ik vind het heerlijk als je iemand met tranen van ontroering ziet, naast iemand die op z’n dijen slaat van het lachen. Mooi aan theater is dat je op verschillende manieren binnenkomt bij mensen; iedereen hoort en ziet iets anders.”

Veel Nederlandse acteurs wonen in Amsterdam, waar ze blijven hangen na de toneelschool of naartoe verhuizen voor betere carrièrekansen. “In de Amsterdamse Schouwburg kom je elkaar vaak tegen. Hier in Rotterdam wonen nog een stuk of tien acteurs – toevallig wonen Loes (Luca), Jack (Wouterse) en Martin (van Waardenberg) om de hoek. Reuze-gezellig, maar voor je carrière kun je beter in Amsterdam wonen.”

Jij hebt die keus niet gemaakt…

“Ik ben een Rotterdammer. Janny zei ook: ‘John, we kunnen een hoop doen, maar dat nooit.’ En ik heb niks tegen Amsterdam – die rivaliteit vind ik van die folklore – maar ik vind het dus wel jammer dat je in eigen stad zo weinig gedaan krijgt. Ik zat laatst op een verjaardag met allemaal Rotterdamse artiesten. Stuk voor stuk allejezus goed, stuk voor stuk een lege agenda. Je hebt mazzel nodig, of je moet jezelf heel goed kunnen verkopen. Zonde, want qua theater is hier weinig. De Fenixloodsen bieden een goede kans, als je het mij vraagt. Ik hoop dat ze die andere Fenix niet afbreken, want er zijn maar weinig goede locaties. Als er poen aan te verdienen valt, is het weg. Dan komen er ineens appartementen. Dan maak je kapot wat er leuk aan is.”

Flikken Rotterdam zat vol met Amsterdamse acteurs, terwijl Rotterdamse acteurs niet gevraagd werden voor de grote rollen.

“Klopt.” (John haalt zijn schouders op)

Daar maak jij je niet druk om?

“Waarom zou ik? Nee hoor, ik voel me ook geen ambassadeur van de stad naar buiten toe. Omdat ik hier woon? Vervelend vind ik wel dat ze vaak willen dat je Rotterdamse rollen aandikt; ‘ja toch, niet dan?!, gozert, overal die t achter. Dat weiger ik. Mijn stukken hebben vaak een Rotterdamse houding, maar dat komt omdat ik hier mijn inspiratie vandaan haal. En ik vind het fijn om Rotterdammers binnen te krijgen.”

Waar haal jij inspiratie vandaan?

“Hier op straat! Dan ga ik lekker zitten, kijken naar oude mannen die hun witte onderbroek uit de bilnaad staan te halen.” John staat op en geeft een demonstratie. Hond Kees kijkt geïnteresseerd toe. “Over het stukje van het Westerpaviljoen naar de Oude Binnenweg kan ik vijf uur doen. Dan sta ik overal te lullen. Inspiratie komt ook vaak ’s avonds, na de laatste voorstelling, alsof-ie al ergens lag te wachten. Ik speel vaak mensen die op de een of andere manier in de goot belanden. Maar ik heb ook een periode beroemdheden gespeeld; Chet Baker, Roland Kirk… Dan lees ik alles wat los en vast zit over het onderwerp. Laatst deed ik een voorstelling over boksen, dan dus alles over boksen.”

Straks speel je de hoofdrol (Gerard) in de musical De Marathon. Moest je nog nadenken voordat je ja zei?

“Ik had ook al een klein rolletje in de film. Ik speelde Joop, de man van Loes (Luca). Zo’n vervelende kerel, vol slechte grappen op het verkeerde moment – we hebben zó gelachen tijdens de opnames! Maar toen ik werd gevraagd voor een auditie voor de musical, moest ik lang nadenken.”

‘Als er poen aan te verdienen valt, is het weg. Dan komen er ineens appartementen. Dan maak je kapot wat er leuk aan is’

Waarom?

“Omdat die film nogal goed is! Theater is een heel ander ding – dat weet ik, maar toch. Ik ben gek op Engels sociaal drama. Dat is er eigenlijk niet in Nederland; het gaat altijd over die zeven straatjes in Amsterdam, of over een familie van advocaten die failliet dreigt te gaan. Nooit over drie-hoog-achter. Maar juist die drama’s zijn interessant en De Marathon is zo’n drama – het gaat echt over de gewone Jan Boerenlul. Na een heel prettig gesprek met Job (Gosschalk, de regisseur) besloot ik het te doen. Het was de eerste keer dat ik applaus kreeg tijdens de auditie – daardoor ben ik er ook een beetje ingestonken (lacht). Maar joh, het zou toch godverdomme ook weleens tijd worden dat ik met een grote voorstelling in dat Nieuwe Luxor sta.”

“Muziek. Muziek is mijn allergrootste inspiratiebron”, herinnert John zich ineens een eerdere vraag. Hij pakt twee cd’s uit de kast – “kijk maar of je het wat vindt” – en geeft ze aan ons: Kamasi Washington en Blake Mills. “Ik ga altijd vroeg de deur uit, weet overal de platenzaken te vinden. Ik reis ook meestal alleen, want het zijn bijna allemaal Amsterdammers waarmee ik speel. Met eigen voorstellingen reizen we vaak met z’n vieren, maar alleen bevalt me ook goed. Ik ben heel graag op mezelf.”

Ben je een loner?

“Zeker. Ik zit ook graag thuis. Mijn vrouw, zoon en schoondochter zijn ook op zichzelf dus het is hier lekker rustig. (lacht) Ik ben een introvert persoon, maar op het podium gooi ik álles eruit. Je speelt hoe dan ook altijd jezelf, wiens verhaal het ook is. Je speelt je eigen ruzies, je eigen verliefdheid, je eigen verdriet… Mensen verschillen niet zo van elkaar; we hebben allemaal dezelfde emoties en felheid in ons zitten, uiten het alleen op andere manieren. Theater is mijn uitlaatklep.”

De fijnste voorstellingen zijn dan ook die waarbij je niet meer weet wat je doet, aldus John. “Als de controle eraf is, als-ie als het ware ‘zichzelf doet’. Dat had ik bij Chet Baker; die was na tien jaar niet spelen nog heftiger geworden. Ik lag te schreeuwen en over het toneel heen te rollen – mijn lichaam kwam er als het ware achteraan. Dat gaat niet bij alle voorstellingen, sommige moeten gecontroleerder, Maar áls het lukt… O heerlijk.”

Of de theaterman nog dromen heeft? “Schei uit zeg, ik ben 64. Nee hoor, het gaat zoals het gaat. Een mooie volgende voorstelling, dat wil ik. En straks in het Nieuwe Luxor staan met mensen met wie ik nooit gewerkt heb, voor het eerst een musical doen – dat is gers. En ach, ik ben al zo vaak doodgegaan in mijn rol. Deze keer kan er ook nog wel bij.”

John stapt gelijk met ons naar buiten, op weg naar de Dordtse Schouwburg. Bomvol energie zit-ie, en tjokvol inspiratie voor toekomstige projecten. Maar voor alle drukte weer begint, zal hij eerst met de familie genieten van een welverdiende vakantie in New York!