Amsterdam is gewoon een andere stad dan Rotterdam. En Amsterdammers zijn andere mensen dan Rotterdammers. Net zo anders als Enschedeërs of Gentenaren. En toch, soms haal je ze door elkaar.
‘Ben je iets vergeten? Je was hier vanmorgen toch ook al?’ vraag ik met een lichte vorm van brutaliteit. De man waaraan ik het vraag kijkt verbaasd. Hij weet niet waarover ik het heb. Dan bestelt hij een koffie. En terwijl ik zijn koffie maak, begint me iets te dagen. ‘Sorry, je lijkt op een vaste klant die hier vanmorgen een brood kocht.’ Nu verschijnt er pas een lach op zijn gezicht. ‘Ik ben niet van hier,’ antwoordt hij. ‘ik kom uit Amsterdam, en ben hier deze week voor mijn werk.’
Ik druk het deksel op de meeneembeker. ‘Of ben je soms zijn broer?’ vraag ik door. ‘Je zou zijn broer kunnen zijn.’ Weer verschijnt er op zijn gezicht een lach die mij vaag bekend voorkomt. Tegelijkertijd zegt zijn uitdrukking genoeg: hij heeft geen broer in Rotterdam.
‘Heb je überhaupt een broer?’ De man vertelt over zijn twee broers. Maar die wonen niet in Rotterdam. Die wonen ver weg. De ene woont in Groningen. De andere is dood.
We bespreken nog even de mogelijkheid om broers te worden met de man die op hem lijkt, hier in Rotterdam. Maar twee broers, waarvan eentje dood, is eigenlijk al genoeg. Ik geef de man zijn koffie en laat hem met rust. Die zal wel denken, wat een vreemde mensen hier in Rotterdam.
Maar de volgende dag komt hij terug voor koffie. ‘Hé, de broer van!’ roep ik. Hij schenkt me wederom een lach. En ik schenk zijn koffie.