Na vijftien jaar in de luwte, won hij in 2012 de Poelifinario en stond hij ineens in de schijnwerpers. Daarna ging het hard met Richard Groenendijk (42). Zo is hij vanaf eind mei op de zaterdagavond te zien als de Nederlandse variant op Dame Edna in de Jopie Parlevliet Show. In de tussentijd maakte hij een nieuwe theatershow, ‘Met de mantel der liefde’, waarvoor hij lovende kritieken ontving. Het jongetje van het eiland heeft zijn tienerdroom waargemaakt. Waar dat eindigt, weet hij ook niet. Eén ding is zeker: het theater blijft hij altijd trouw.
“Vanuit de slaapkamer keek ik uit op het huis van mijn opa en oma. Mijn hele familie woonde in een straal van honderd meter bij elkaar vandaan”, denkt Groenendijk terug aan zijn jeugd in Dirksland. In dit gereformeerde gehucht op het eiland Goeree-Overflakkee werd hij geboren en groeide hij op. Een paar duizend inwoners rijk was Dirksland, een veilige en tegelijk dodelijk saaie omgeving voor iemand die kunstenaar of performer wil worden. “Het is niet bepaald de bakermat van het Nederlandse theater”, verzucht hij met lichte ironie. De erelijst van het plaatsje zegt genoeg. Tot Groenendijk zich in de spotlights speelde, waren de claims to fame van Dirksland de wat logge ronde watertoren met groen koperen piek, een streekziekenhuis en het feit dat CDA-coryfee Elco Brinkman er vandaan komt.
‘Toen ik hier in 1990 heen kwam, verklaarden ze me voor gek. Wat ga je daar doen?! Rotterdam vonden ze eng en ruig’
Had je die drang om het theater in te gaan al vroeg?
“Als klein kind was ik al gefascineerd door het toneel en alles wat ermee samenhangt. Ik was een jaar of vijf toen ik zeker wist dat ik het toneel op wilde. Wat ik lang niet wist, was welke vorm van theater ik wilde doen. Wat me aantrok, was de mogelijkheid te vluchten uit de realiteit van het dagelijks leven; je kunt even iemand anders zijn. Tegenstrijdig genoeg heb ik uiteindelijk gekozen voor een theatervorm waarin ik vooral mijn eigen realiteit uitvergroot.”
“Ik was elf jaar toen ik een radio-uitzending hoorde vanuit het Luxor in Rotterdam; als jubileum hadden ze een cabaretmarathon georganiseerd. Brigitte Kaandorp trad op, dat was vlak nadat ze Cameretten had gewonnen en nog onbekend was. Ik herinner me dat ik voor de radio zat en dacht: dus dat kan ook! Je kunt grappen maken, liedjes zingen, mensen laten lachen of ontroeren en met personages werken. En dat allemaal in één voorstelling. Vanaf dat moment wist ik dat ik cabaretier zou worden.”
Je beschrijving van je jeugd klinkt dubbel: een veilige omgeving maar tegelijk een plek waarin het lastig is op te groeien tot wie je werkelijk wilt zijn?
“Als je jong bent, voel je alleen die bescherming en dat is een fijn gevoel. Wij woonden in een autovrij steegje. Ik was er als klein kind heilig van overtuigd dat ik bij mijn ouders om de hoek ging wonen, in datzelfde steegje. Net zoals je op die leeftijd allemaal denkt dat je met je moeder gaat trouwen. Maar als je ouder wordt, zie je de nadelen er wel van. Het is soms ook bekrompen en er wordt veel gezegd vanuit onwetendheid.”
“Ik wilde die bekrompenheid ontvluchten. Toen ik achttien werd, ben ik maar meteen voor de grootst mogelijke cultuurshock gegaan. Ik ging in de Middellandstraat boven coffeeshop Bellamy wonen. Toen ze langs kwamen, riep mijn vader: ‘Hier wil ik nog niet dood gevonden worden!’ En mijn moeder heeft voor het eerst in haar leven tien minuten niets gezegd.”
“Het is wel grappig. Ik vertrok thuis met slaande deuren. Ik heb dingen geroepen als: ‘Ik heb hier niks verloren en ik kom nooit meer terug!’ Mijn moeder sprak de legendarische woorden: ‘Wacht maar…’ En zie, sinds een aantal jaar heb ik een huisje in Goedereede. Terug op het eiland. Vanaf mijn 35e kreeg ik steeds meer behoefte aan rust; aan een plek waar ik kan schrijven, de wind door mijn hoofd kan laten waaien. Met een mazzeltje kwamen mijn vriend en ik een vissershuisje uit begin achttiende eeuw op het spoor en daar spenderen we nu de helft van onze tijd. Mensen zijn weleens verbaasd dat wij twee huizen hebben. Maar weet je wat die twee kinderen en die labrador, die wij niet hebben, kosten? Dat geld hebben wij in een tweede huisje gestoken en daarmee hebben we het beste van twee werelden: rust als we het nodig hebben en drukte als we dat willen.”
Is de bekrompenheid, die op je achttiende zo beklemmend vond, dan nu verdwenen?
“Ik weet niet of het eiland veel veranderd is. Nou ja… het kwam voor dat mensen niet met ons wilden praten omdat we op zondag gingen tennissen. Die houding is minder extreem, maar ik proef het nog steeds in Dirksland. Niet om mijn geboortedorp nou af te vallen, maar Goedereede is ruimdenkender. Altijd al geweest ook.”
“Opgroeien was in sommige opzichten lastig. Ik ben niet opgevoed met de kerk; het geloof speelde in mijn leven geen grote rol. Wel in de gemeenschap en dat betekent ook dat ik te maken had met het veroordelende karakter ervan. Ik heb niets tegen het geloof. Ik heb iets tegen de manier waarop het vaak wordt opgedrongen. Überhaupt heb ik iets tegen het opdringen van meningen. Waar moet je zijn en gezien worden? In welk tv-programma moet je zitten en welke boeken behoor je te lezen? Dat vind ik altijd lastig.”
“Ik was ook niet het fijnste leerlingetje van de klas. Ik ging eind jaren zeventig naar school. In die tijd was je een slechte leerling als je niet goed kon rekenen. Nou, daar was ik vreselijk slecht in. Ik was goed in opstellen maken en creatieve vakken. Tegenwoordig word je op school geholpen als je ergens niet goed in bent. Ik kreeg gewoon het stempel ‘slechte leerling’ op mijn voorhoofd. Wat had je nou aan verhalen schrijven? Er was één leraar die me snapte; hij gaf me rollen in het schooltoneel.”
Hoe ontwikkel je jezelf dan in zo’n omgeving?
“Op mijn kamertje hoorspelen maken. Opnemen op cassettebandjes en met je potlood het bandje zo draaien dat je precies op de goede plek een overgang kon maken. En, net zoals Paul de Leeuw dat beschreef in een interview: altijd maar bezig zijn, fröbelen, oefenen en vooral veel colleges missen. Ik heb acht jaar over mijn studie gedaan.”
“Toen mijn ouders eenmaal zagen dat ik echt gefascineerd was door theater, hebben ze me daarin gestimuleerd. Ze gingen met me naar voorstellingen van Toon Hermans, André van Duin en Tineke Schouten. Dat deden ze echt voor mij. Zaten ze in de zaal een beetje verbaasd om zich heen te kijken waar ze nu weer terechtgekomen waren.”
Merkte je op het eiland iets van de grote stad?
“Er zitten zes bruggen vast aan het eiland, maar de oudere generatie zegt nog altijd ‘we moeten naar de overkant’ als ze naar Rotterdam gaat. Het is een totaal andere wereld. Naar Rotterdam, dat plan je. Toen ik hier in 1990 heen kwam, verklaarden ze me voor gek. Wat ga je daar doen?! Rotterdam vonden ze eng en ruig. En dat heeft de stad nog wel. Ik vond het zelf ook wel eng. Maar ik leerde al snel mensen van verschillende pluimage kennen en ik dompelde mezelf onder in de stad. Stond ik in de toko, kreeg ik het recept voor pom mee. Ik had er nog nooit van gehoord!”
“Tegenwoordig woon ik in zo’n carrièreflat. Prachtig hoor, maar keurig aangeharkt. Ik ga af en toe terug naar de Middellandstraat, want ik mis het soms. Daar was altijd wat aan de hand. Overvallen, invallen, je had pornotheater Rex en clubs als de OQ en L’Ambassadeur. Ik kan me een inval van de drugsbrigade herinneren, dat ze de verkeerde deur hadden ingetrapt. Moesten ze een deurtje verder zijn. Je maakte wat mee daar.”
Is Rotterdam echt jouw stad geworden?
“Ja, al had ik voor mijn opleiding ook zomaar in Utrecht of Amsterdam kunnen belanden. Uiteindelijk ben ik wel blij dat het Rotterdam geworden is. Dit is een heel nuchtere stad, het houdt me met beide benen op de grond. Ik ben niet zo’n Rotterdammer die een hekel heeft aan Amsterdam trouwens. Ik denk dat het vooral een voetbaldingetje is. We moeten ook niet zo idioot doen. Terwijl ze op een paar uur afstand van ons elkaar de keel doorsnijden, gaan wij moeilijk doen dat twee steden elkaar niet mogen. Wat een flauwekul. Amsterdam is totaal anders maar op haar eigen manier ook prettig. Ik heb er veel vrienden en als er iets is voor mijn werk, is het eigenlijk altijd in Amsterdam.”
“Maar van Rotterdam houd ik. De stad is rauw. Dat is ze altijd geweest en zal ze altijd blijven. Toen ik in Rotterdam neerstreek, was het een stad waarin je jezelf makkelijk kon verliezen. Ik ben best stevig opgevoed, maar hier was geen sociale controle. Alles kon ik hier dus uitproberen en dat heb ik een tijd gedaan. Ik was homoseksueel, maar leidde een soort dubbelleven. Ik wist vanaf mijn tiende al dat ik op mannen val, al heb ik nog een tijd gedacht dat mijn fantasieën wel zouden bijtrekken. In Rotterdam heb ik vier jaar lang een vriendin gehad, met daarnaast af en toe een scharrel. Dat viel hier helemaal niet op, maar na een tijd ging het me opbreken.”
“Ik kwam naar de stad toen het allemaal begon, toen Rotterdam voor het eerst een beetje in de lift zat. De Erasmusbrug, de rechtbank op Zuid, allerlei ondernemers die ineens bizarre plannen hadden. En alles lukte. Hier was alles mogelijk en dat gevoel overheerst nog steeds. We weten niet beter dan dat Rotterdam overloopt van avonturisme. Deze zucht naar avontuur is alleen maar sterker geworden. Ondanks de crisis schiet er van alles als paddenstoelen uit de grond. Rotterdammers hebben er zin in. No-nonsense en knallen.”
‘Toen ze langs kwamen, riep mijn vader: ‘Hier wil ik nog niet dood gevonden worden!’
Rotterdam wordt inmiddels internationaal erkend. Dat brengt ook een risico met zich mee. Wat mag de stad in jouw ogen niet verliezen?
“We moeten voorkomen dat het aangeharkt wordt. Neem het park dat op de Binnenrotte moet komen. Ik heb daar tekeningen van gezien en dan zie ik hoe ongelofelijk het allemaal is uitgedacht. Ik denk: pleur er maar een paar knotwilgen en een vijver neer en stop met die designfonteinen en moeilijke bruggen met groene lopers. Het moet wel blijven schuren, want dat is wat Rotterdam maakt tot wat de stad is. Zo is het Schouwburgplein nog steeds de grootste mislukking. Zo totaal design dat niemand er ene klap aan vindt. En je pleurt op je bek als het geregend heeft, dus er is nooit een levende ziel te bespeuren.”
“Interessanter vind ik wat de stad nog mist: groen. Ga op een zonnige dag naar de Kralingse Plas en je vindt er de hele stad. De laatste keer dat ik er was, leek het wel de Efteling op een zonnige vakantiedag. We kunnen heel wat leren van steden als New York, waar ze van die echte stadsparken hebben met gras en beuken en zo. Londen heeft dat ook. Nok met van die gekunstelde krullerigheid. Gewoon een robuust knollenveld, dat past bij deze stad.”
Richard Groenendijk wilde naar de toneelschool in Amsterdam of Maastricht, maar werd afgewezen. Zo belandde hij op de opleiding Nederlands in Rotterdam. Leraar of communicatiedeskundige kon hij worden. Tijdens een stage in het tweede jaar bleek hij voor dat eerste niet bepaald geschikt. “Stonden ze elkaar met messen te bedreigen en als je de ouders erop aansprak, kon je van hen een knal voor je bek krijgen. Daar was ik snel van genezen.”
Ook als communicatiedeskundige werd het niks. Groenendijk heeft geen dag als zodanig gewerkt. In 1995, nog tijdens zijn studie, was hij finalist van Cameretten in Rotterdam. Drie jaar later liep hij de podia af met zijn eerste soloprogramma ‘Mind the Gap’. Hij speelde in verschillende musicals en zijn show ‘Alle Dagen’ werd in 2012 bekroond met de Poelifinario, de hoogste cabaretprijs in ons land. Het betekende landelijke bekendheid en optredens in tv-programma’s, van ‘Wie ben ik?’ en ‘Ranking the Stars’ tot ‘Het zijn net mensen’ en ‘RTL Late Night’.
Nog voor je je studie afrondde, stond je al op het toneel. Wat bracht dat je?
“Na de finale van Cameretten kon ik gaan toeren met de andere finalisten. Voor mijn ouders was de keuze wel duidelijk, maar ik heb toch voor het toneel gekozen. Het bracht me wat ik al heel lang wilde. Ik ben nu 42 en heb nog steeds af en toe het idee: ik moet straks nog een baan zoeken. Het voelt niet als werk, terwijl dit het mooiste is wat ik me kan voorstellen. Het toneel is voor mij een innerlijk vuur.”
“Zonder dat vuur zou ik stoppen. En terwijl ik dat zeg, weet ik dat toneel verslavend is. Voor mij zit dat in de waardering hoe je jouw kijk op de wereld vertaalt naar een kunstvorm. Dat zit dus eigenlijk in het scheppen van een stuk. Ik zie je denken: die voorstelling speel je 230 keer; word je daar niet gek van? Dat is een lachertje. In twee jaar sta ik 230 avonden twee uur op een toneel. Weet je hoeveel tijd ik over heb voor andere dingen? En overal waar ik kom, staat de directeur om me te complimenteren en een bos bloemen te geven. Er staat eten voor me klaar en in de pauze krijg ik lieve briefjes van fans uit de zaal. Ik zou gek worden als ik 25 jaar lang, 330 dagen per jaar achter een bureau bij een bank of een bedrijf zou moeten zitten.”
‘Ik ben nu 42 en heb nog steeds af en toe het idee: ik moet straks nog een baan zoeken’
Hoe herpak je jezelf na het winnen van de belangrijkste cabaretprijs?
“Terwijl de theaters mij al boekten voor de nieuwe show, dacht ik alleen maar dat ik het niet nog een keer kon. Ik heb met het script van ‘Alle Dagen’ op schoot gezeten. Ik heb zitten staren hoe ik daar een mal overheen kon leggen om min of meer hetzelfde te doen, zodat het wederom goed zou zijn. Het werkte verlammend. Tot ik besloot het helemaal weg te gooien en opnieuw te beginnen. En gek genoeg werkte dat het beste.”
“Voor een deel zit dat in de juiste inspiratie. En in mezelf en mijn omgeving heb ik daar nooit gebrek aan. ‘Met de mantel der liefde’ is ontstaan toen ik in een supermarkt op Goeree stond. De caissière vertelde dat ze gelezen had dat ik een vriend heb, waarop de vrouw achter mij in de rij sprak: ‘Aan het eind van het leven moeten we allemaal verantwoording afleggen aan één man en jij helemaal.’ Dat vond ik zo bizar. Daar moest ik iets mee.”
“Ik ging voortborduren op een ander element: het feit dat mijn vriend uit voormalig Joegoslavië komt en gevlucht is met zijn familie. Ik zoek het contrast tussen zijn en mijn situatie en wat zijn verhaal met mij doet. Deze show is qua thema zwaarder op de hand geworden en daarin zat de opening naar een goede nieuwe voorstelling. Het verhaal van mijn vriend tegenover de opmerking van die vrouw in de supermarkt. Laat ik eerst maar de verantwoording krijgen over wat mijn vriend allemaal heeft moeten doorstaan.”
Na het winnen van de Poelifinario, werd je ineens BN’er. Heeft dat je wereld op z’n kop gezet?
“De televisie is leuk, maar er zitten mindere kanten aan. Mensen hebben het idee dat ze zomaar in je aura kunnen komen omdat je op tv bent. Mensen mogen me altijd aanspreken en met me op de foto. Ik ben niet zo moeilijk. Maar als ik met mijn moeder ergens zit te eten, trekken ze ook een stoel bij en wringen zich tussen mijn moeder en mij in. Gaan ze met hun rug naar haar toe tegen mij zitten praten. Dat is godsgeklaagd. En helaas durf ik nooit nee te zeggen, dus ik zit ook nog een kwartier met een vrouw te praten over haar suikerbeen en de uitgezaaide ellende van haar man.”
“Het klinkt onaardig en dat is niet zo bedoeld. De meeste reacties zijn hartstikke positief. Ik mag en wil ook niet klagen, want het is mijn eigen keuze. En het werk op tv heeft me ook veel gebracht. Ik heb vijftien jaar in de luwte gewerkt; stond ik voor dertig man in Oss. De Poelifinario leverde me landelijk duizend extra verkochte kaarten op. Ik zat acht afleveringen in Wie ben ik? en alle zalen zitten stampvol. Dat is de macht van televisie.”
Hoe combineer je al die verschillende dingen? Loopt het niet af en toe over in je hoofd?
“Ik heb me een tijdje absoluut als een mediahoer opgesteld. Ik vond het uiteindelijk zelf ook een beetje veel en ik heb ook wel in programma’s gezeten waarvan ik me achteraf afvraag of ze nou zo goed bij me pasten. Maar het werkt enorm goed. Ik heb nu jonge mensen in de zaal, kinderen van zestien en zeventien jaar die me kennen van ‘Ranking the Stars’. Die vertellen me dat ze nooit naar het theater gingen.”
“Ik wilde overigens al langer in de televisiewereld terechtkomen. Na het winnen van de Poelifinario, kwam ik bij Endemol terecht om allerlei eigen ideeën uit te werken. En een eigen programma komt er nu ook. Ik speel al sinds mijn studie het personage Jopie Parlevliet, een Rotterdamse dame met het hart op de tong. Nu is zij uitgewerkt tot een zelfstandig personage, een eigen karakter. Met Jopie zie ik voor me wat Barry Humphries deed met Dame Edna; totaal anders dan jezelf. Iets dat echt op zichzelf staat. En dat wordt zaterdagavond primetime. Ik zeg er niets van, maar ik dacht dat ik na Koffietijd en voor Tell Sell zou komen. Voor mij is het geweldig, want die shows van Jopie voelen als zes keer een theatervoorstelling maken op tv. Ik heb veel uitgeprobeerd om uit te komen bij wat het allerbeste bij me past. Dat laat overigens onverlet dat ik geniet van al die andere programma’s. Hartstikke gezellig om eraan mee te doen.”
Waarom speel je die rollen, wat zit er voor jou in om in de huid van een ander te kruipen?
“Op toneel ben ik altijd mezelf; het is lekker eens een andere persoon te zijn. Je kunt net iets meer in een typetje. Daarnaast, ik wil ook weleens een serieuze rol spelen. Ik hoef niet zo nodig in het hokje te zitten van de moppentappers; ik ben niet de Gerard Joling van het theater omdat ik nou toevallig een keer een bontjas aangehad heb. Mijn shows zijn heel persoonlijk en ik geef mezelf bloot met verhalen uit mijn eigen ervaring. Ze zijn waargebeurd en dat is niet altijd even fijn. Mijn vader en moeder hebben er bijvoorbeeld best aan moeten wennen. Het is iets totaal anders en die variatie vind ik op dit moment wel prettig.”
‘Helaas durf ik nooit nee te zeggen, dus ik zit ook nog een kwartier met een vrouw te praten over haar suikerbeen en de uitgezaaide ellende van haar man’
“Dat gezegd hebbend blijft theater mijn grote liefde. Ik heb op de radio gepresenteerd, ben nu op tv te zien in van alles en nog wat en krijg een eigen programma. Maar zet je me het mes op de keel, dan is theater absoluut nummer één. Ik vind radio en tv mooie expressievormen omdat ik me hier bezig kan houden met het scheppen van nieuwe dingen, samen met een geweldig team. Maar er is me al zoveel beloofd. Ik zeg altijd: ik geloof het pas als de herhalingen zijn uitgezonden. Bij televisie word je met bloemen en champagne onthaald en ze voeren je met het busje van de Roteb via de achteruitgang weer af. Ik heb in ieder geval mijn theatershows nog en daar ben ik gelukkig. Ik vraag me ook af of de wereld van televisie uiteindelijk werkelijk de mijne is. Ik doe mijn ding, en dat vind ik leuk, maar daarna stap ik in de auto en rijd ik lekker terug naar mijn Rotterdam.”