Kloppend hart van Rotterdam

Titus moet hangen

Sander Grip Tekst
Rick Arnold Beeld

Geboren uit noodzaak, maar geen noodzakelijk kwaad. Die randvoorwaarde kreeg het Rotterdamse architectenbureau MVRDV mee. Het team onder leiding van Winy Maas slaagde met vlag en wimpel; het depot van Museum Boijmans Van Beuningen is een blikvanger van jewelste. Een pand dat Rotterdammers omarmden voor het voltooid werd. Een instant-icoon met een even revolutionaire als unieke gedachte erachter. Architect Winy Maas en museumdirecteuren Sjarel Ex en Ina Klaassen leggen uit hoe een wild idee werkelijkheid werd.

Met zijn drieën staan ze in het hart van het depot, de blikken omhoog naar het lijnenspel dat gevormd wordt door de enorme stalen balken van trappen en liften. In de uit beton gegoten zalen die zich aan weerszijden van deze zuil van licht uitstrekken, liggen na de verhuizing ruim 151.000 artefacten. Het is een kunstcollectie van wereldklasse, klaar om gezien te worden.

In onze stad, in ons land en in de wereld, wordt voor het eerst de totale democratisering van de kunst doorgevoerd. Natuurlijk is er het museum zelf, twee keer struikelen van het depot, waar conservatoren voor het publiek bepalen wat het gaat zien en hoe het dat ziet. Maar daarnaast, in het depot dat met zijn spiegelwand en parkdak probeert op te lossen in de skyline van de stad door deze te dupliceren, ligt vanaf september 2021 de complete kunstvoorraad die tussen 1849, toen het museum werd opgericht, en nu bij elkaar vergaard is voor de bezoekers om zelf te ontdekken.

De beste keuze

Voor musea waar ook ter wereld is het de klassieke worsteling: wat tentoon te stellen van al de kunst die je in voorraad hebt? Al die objecten die ‘in de coulissen’ liggen onder de voor hen meest gunstige omstandigheden, onttrokken aan het oog in onherkenbare loodsen op fantasieloze industrieterreinen. Bewaard voor studie en uitleen of om ooit voor even in een tijdelijke expositie hun schoonheid prijs te geven. Ex: “Als wij ons museum ingericht hebben, is zo’n zes tot negen procent van onze collectie te zien. Voor alle grote kunstmusea geldt een vergelijkbaar percentage. Dat klinkt dramatisch, maar het is ook mooi. Je wordt als museum immers gedwongen altijd voor de beste keuze en voor de mooiste ensembles uit je collectie te gaan. Tegelijk sla je onnoemelijk veel werk over, terwijl er in de 170 jaar dat het museum bestaat steeds meer werk bij komt dat je wil tonen. Titus moet hangen, zeg ik altijd. In 1939 hebben wij het schilderij Titus aan de lessenaar van Rembrandt van Rijn gekocht. Dergelijke iconische werken wil je niet wegstoppen in je depot; die wil je op zaal hebben. Maar voor elk nieuw kunstwerk dat je op zaal wil hangen, moet er ook iets weg. Zo zie je dat een deel van je aanwinsten steeds weer iets wegfiltert uit je tentoongestelde collectie en je dat dus dwingt ook steeds scherper te kiezen.”

Toch is het bezit van die negentig procent niet te tonen kunst belangrijk. Ex wijst op de goudvoorraad bij de Nederlandse Bank, die enorm veel waarde heeft. “Ook kunst in depot heeft waarde. Dat is onze bruikleencollectie: gemiddeld genomen hangen tussen de vierhonderd en zevenhonderd werken van ons elders in de wereld. In de grote musea van New York, Dubai, Parijs. Er is ook een deel dat zó gevoelig is dat zij hooguit sporadisch is te exposeren. Neem onze prentencollectie, een van de belangrijkste wereldwijd. Die kunnen we drie maanden per zoveel jaar tonen, omdat het papier anders te veel aangetast wordt door het licht. Verder hebben we de hele collectie gedigitaliseerd, zodat ze te bestuderen is zonder aan te raken. Ook daarin ligt een haast onschatbare waarde van onze collectie. Die wil je dus in bezit houden en zo goed mogelijk eeuwenlang bewaren.”

‘Je wordt als museum gedwongen altijd voor de beste keuze en voor de mooiste ensembles uit je collectie te gaan’

VLNR:
Winy Maas
Ina Klaassen
Sjarel Ex

Zo lek als een mandje

En met dat bewaren had Boijmans al lange tijd een probleem. Een probleem dat een vloek was, maar tot zegen om te vormen bleek. Alle artefacten werden bewaard in de kelder onder het museum uit 1935 van architect Ad van der Steur. En die kelder was zo lek als een mandje. Het grondwater onder het Museumpark gedraagt zich als ondergrondse rivier en sijpelt met regelmaat door de kelderwanden. “Daar komt nog bij”, stelt Klaassen, “dat die kelder niet ontworpen is als depot. Bij de opening van het Van der Steurgebouw hing de hele collectie op zaal en was er helemaal geen opslagruimte nodig.” Er kwam wel wat bij aan depot onder de Bodonzaal, de grootste zaal in het museumgebouw, maar ook daar speelt het waterprobleem. Uiteraard nam het museum steeds nieuwe voorzorgsmaatregelen tegen de lekkage: de collectie werd verplaatst naar nu zeven nooddepots. Maar dat bleef een lapmiddel. Boijmans had dringend behoefte aan een nieuw, vast depot. En dat bood die uitgelezen kans om iets unieks te initiëren.

Volgens Klaassen en Ex verandert de kunstbeleving. Het gaat niet alleen meer om wie de kunstenaar is, waarom hij of zij het werk maakte en wat het werk betekent. Er is steeds meer belangstelling voor vakmanschap, oude technieken en processen en voor de manieren van restaureren en conserveren. “Bij lezingen en andere afspraken heb ik standaard de visitekaartjes van onze restauratoren bij me”, glimlacht Ex. “De kennis over een goede omgang met ons erfgoed is gemiddeld genomen mager, en mensen willen maar wat graag gebruikmaken van de expertise die er is bij musea. Wij kunnen laten zien hoe je correct omgaat met kunst. Toen wij aan de vooravond stonden van een beslissing over een nieuw depot, hebben we gezegd: dat moet een plek worden om onze kennis te etaleren en overdragen. Een plek waar we alles laten zien wat voor én achter de schermen gebeurt.”

Het mooie, volgens Maas is, dat het enorm veel begrip oplevert als je toont wat je doet met het erfgoed van ons land: “Laat zien wat je achter de schermen doet. Dat maakt hongerig naar de kunst die ons land rijk is. Het nieuwe depot bevat alles wat Boijmans bijeengebracht heeft, en kies zelf maar wat je het liefste ziet en hoe je dat ziet. Daarmee toon je de kunst in haar kwetsbaarheid en kweek je begrip voor wat musea met veel liefde achter de schermen doen. Je hebt kans dat het zorgen voor erfgoed dan echt iets wordt van het grote publiek. In musea onderga je de kunst, in het depot zie je de kunde van conservatoren en restauratoren achter die kunst.”

‘Boijmans had dringend behoefte aan een nieuw, vast depot. En dat bood die uitgelezen kans om iets unieks te initiëren’

Een koelkast

Voor MVRDV was het ontwerpen van het depot een geweldige opdracht. Een opdracht die voor Maas begon met de vraag waar het depot moest komen. “We zijn op zoek gegaan naar opvallende plekken in de stad voor een pand dat in essentie een koelkast met een deur erin is. Een pand bedoeld om in het landschap te verdwijnen. Toch wilden we in de buurt van het museum blijven, want een gebouw met zo’n uniek karakter stop je niet weg in een buitenwijk. Maar waar kun je in het dichtbebouwde centrum naartoe? Kies je voor Katendrecht, een gebied in transitie met veel mogelijkheden, ga je toch de grond in, bijvoorbeeld onder de rozentuin achter het museum? Snoep je iets van het grondgebied van het Erasmus MC af? Uiteindelijk viel ons oog op het Museumpark, een bijzonder ontworpen plek waar je flexibel om kunt gaan met de ruimte.”

Op een kunstbeurs in de RAI in Amsterdam in 2007 plaatst Boijmans voor het eerst een mock-up van wat het depot kan worden om zo particuliere investeerders te interesseren. Vervolgens stapt de directie naar de gemeente en zegt tegen de verantwoordelijk wethouder: “We kunnen twee dingen doen: we bouwen net als iedereen een soort Fort Knox, zijn we blij mee. Of we doen het echt bijzonder en zetten het midden in de stad met een geheel nieuwe typologie: de collectie is open voor publiek. Dat is wel duurder, maar wij denken investeerders te kunnen interesseren mee te doen met dit heel speciale idee. Maas noemt het moedig van het Rotterdamse college dat het zich direct achter het tweede idee schaarde: “Het was van begin af aan duidelijk dat dit discussie kon opleveren. Maar de stad wil zichzelf steeds opnieuw uitvinden.”

De discussie kwam er. ‘Het ontwerp zou de kostbare open ruimte in de stad opslokken.’ ‘Er zouden te veel musea op het kleine stukje Rotterdam komen, waardoor het gebied overvol zou raken.’ Ondanks zeer vrijgevige private investeerders waren er vraagtekens bij de exploitatie op de lange termijn, want hoeveel extra mensen zouden er nou werkelijk komen voor dit magazijn? Ontwerpster Petra Blaisse, die betrokken was bij het ontwerp van het Museumpark, noemde het depot een belediging voor Boijmans, want het zou te groot en te dominant worden. Het ging over centen en cijfers, het ging over de vraag of je een park wilt opofferen voor een gebouw. En het ging over de vraag of een depot hier hoort te staan, zo midden in de stad.

Bloedmooi

Als de knoop doorgehakt wordt, ondanks de negatieve geluiden die nog lang nadreunen als de eerste palen al lang en breed de grond in zijn geslagen, creëert MVRDV – dat de ontwerpcompetitie wint – een pand dat nog nooit gebouwd is. Maas: “Hoe groot moeten de veiligheidszones zijn, wat doe je met laden en lossen in een gebouw dat voor publiek geopend is, hoe toon je de kunstwerken in hun dommel in depot zonder ze in gevaar te brengen? Allemaal vragen waar niemand antwoord op had, want die vragen waren nog nooit gesteld.”

De enorme voorraadschuur die het depot feitelijk is, lijkt qua opzet wel enigszins op het schema van een traditionele koepelgevangenis. Maas: “Er is een omloop waarlangs de kamers voor de kunst liggen. In de basis is dat identiek, al heeft elke verdieping ook een toonkamer, een galerie, waar je sowieso naar binnen mag en ook in het atrium vind je vitrines waarin kunst tentoongesteld is. Alsof al die opslagkamers het publiek heel even tegemoet treden. Daarnaast heb je steeds die kamers waar je onder begeleiding zelf die rekken met schilderijen ziet en de stellingen waarop de voorwerpen liggen. Het is het gevoel van de aloude uitleen, maar dan op een gigantische schaal. Dat is bloedmooi.”

‘Er is een nieuwe relatie ontstaan tussen de verschillende onderdelen van het park en zo krijgt het gebied als geheel een nieuwe sfeer’ 

Tien keer Ahoy

“Het depot is een opstapeling van alles wat we nodig hebben om goed met onze kunst om te gaan”, legt directeur Klaassen uit. “Je ziet vooral de collectie zoals ze bewaard wordt.” Ze glimlacht: “Als we alles zouden exposeren zoals we in het museum doen, dan hebben we een ruimte ter grootte van tien keer Ahoy nodig om alles te laten zien. Dat is natuurlijk onmogelijk, alleen al omdat er geen mens is die zo lang geconcentreerd zou kúnnen kijken. Maar hier ligt alles dicht bij elkaar, zo efficiënt mogelijk geconserveerd, de verpakkingen zijn vaak adembenemend, het is openbaar toegankelijk, alles is opvraagbaar, we hebben alle benodigdheden bij de hand, zoals ateliers waarin we kunnen restaureren. We laten zelfs zien hoe we onze kunst opslaan en hoe we ermee omgaan als het vervoerd wordt. Zo tonen we wat we doen, hoe je een collectie opbouwt en hoe je ermee omgaat. Het is een transparante machine voor wat ons tot museum maakt. Dat is uniek in de wereld en roept het verlangen op het allemaal te gaan zien.”

Verzoening

Het depot is inmiddels geland in het Museumpark. Een tour de force met een pand tot gevolg dat de kritiek grotendeels heeft doen verstommen. “Het gebouw moest verzoenen”, stelt Maas. “Onder meer met het park eromheen. Landschapsarchitect Yves Brunier heeft samen met architectenbureau OMA het gebied ontworpen als aaneenschakeling van tuinen, of kamers. Geniaal idee, want het geeft karakter en biedt flexibiliteit. Elke kamer kun je herinterpreteren en opnieuw vormgeven. En feitelijk is dat wat we gedaan hebben: een van die kamers – die niet erg goed functioneerde, want wie herinnert zich niet de grindbak vol hondendrollen? – is veranderd, maar de rest van het park is behouden. Daarmee is er een nieuwe relatie ontstaan tussen de verschillende onderdelen van het park en krijgt het gebied als geheel een nieuwe sfeer.”

Een tweede verzoenend gebaar is de footprint van het pand, die is zo klein mogelijk en biedt in de plint alleen maar publieke functies. Daardoor geef je ruimte terug aan het park. Door het vervolgens rond te maken, lijkt het in niets op de andere gebouwen rond het Museumpark. En het bespiegelen van de buitenwand maakt het pand bijna onzichtbaar terwijl je de omgeving uitrekt en vergroot. Ik denk dat daardoor het gebouw ook zo snel omarmd is door de Rotterdammers.”

Een lief bolletje

Die verbinding leggen met de omgeving, is belangrijk voor Ex: “Het onzichtbare benadrukt vooral de functionaliteit. Dit is een werkgebouw, waarin de harmonie en esthetiek ondergeschikt is aan wat het moet doen: onze wereldcollectie op en top verzorgen terwijl zij toch open is voor publiek. Hierbinnen speelt zich een krankzinnig verhaal af: iets wat zo functioneel is midden in een wereldstad planten, is ongekend. Het enige waarmee je het kunt vergelijken, is de watertoren. Ook dat is pure functionaliteit midden in de stad.”

Toch valt het gebouw op, stelt Klaassen, en dat mag ook: “Kijk maar naar de reacties die het gebouw oproept. De kunst is van ons allemaal, wij zijn een publieke instelling die in het algemeen belang een wereldberoemde collectie in stand houdt. Het is een veel te goed bewaard geheim hoe belangrijk onze collectie is. Dát stellen we open, dát laten we zien aan de inwoners van deze stad in een gebouw dat de verzameling waardig is en de stad in de rijke collectie weerspiegelt. Wat een verrijking voor de stad vormt. Ik voel het plezier dat dit oproept.”

Het is uiteindelijk een lief bolletje geworden, grapt Maas tot slot: “Na de initiële angst die het plan her en der opriep, kwam de geruststelling dat het gelukkig toch een tikkie kleiner was dan het ziekenhuis ernaast. Dan staat er ook nog een bos op het dak en vind je inwendig de zorg voor en de schoonheid van al die kunst van Boijmans, die fantastische collectie. Er zitten zoveel lagen in het gebouw. Ik weet als architect vooraf nooit of mijn ontwerp succesvol wordt. Je hoopt het natuurlijk wel. En je kunt ook wel zien wat de ingrediënten voor succes zijn: zorgvuldigheid, een liefdevol ontwerp, het uitvergroten van dingen in dat ontwerp. Als je dat erin kunt leggen, mag je hopen dat het een succes wordt. Ondanks de selfies die nu al gemaakt worden met het pand, ondanks al die anekdotes die er nu al zijn met en rond het depotgebouw, kan slechts de toekomst uitwijzen of het pand werkelijk omarmd wordt door de stad. Maar ik heb goede hoop.”

‘De kunst is van ons allemaal, wij zijn een publieke instelling die in het algemeen belang een wereldcollectie in stand houdt’