Kloppend hart van Rotterdam

De andere kant van de medaille

Jona Baan Tekst
Rick Arnold Beeld

Langzaam maar zeker komt er een bijzonder punt in de Rotterdamse geschiedenis. Een moment dat alle Rotterdammers raakt. Niemand uitgezonderd. Oud en jong. Feyenoord en Sparta. Kralingen en Vreewijk. De markt en de haven. Iedereen die de stad een warm hart toedraagt, zal stilstaan bij dat moment. Het moment dat er geen Rotterdammers meer in leven zijn die het bombardement van mei 1940 in levenden lijve meegemaakt hebben.

Dat punt nadert. Snel. Het punt waarop er geen krasse baasjes met hun Rotterdamse tongvallen meer kunnen memoreren aan de strijd op de Maasbruggen. Geen grijze oude dames die kunnen vertellen hoe ze hun stad van de ene op de andere dag zagen veranderen in een puinhoop. En niemand meer die kan vertellen hoe snel de handen uit de mouwen kwamen om de binnenstad weer op te bouwen. Het bombardement zal echter nooit vergeten worden. Ook niet als er geen mensen meer zijn die het uit eigen ervaring kunnen vertellen.

Nooit.

Veel Rotterdammers op leeftijd zijn nog altijd bang voor onweer. Het hoeft maar te rommelen boven de Botlek of ze kijken zenuwachtig omhoog. Alsof ze ieder moment de Duitse vliegtuigen kunnen zien aankomen. Als de donder de flits snel opvolgt herbeleven veel oude stadgenoten het bombardement elke keer opnieuw.

Velen van hen hebben na de oorlog nooit meer tegen een Duitser gepraat. Uit woede, uit haat en uit verdriet om hun omgekomen dierbaren en hun verwoeste stad.

Maar er zijn ook Rotterdammers die de andere kant van de medaille kennen. Dit is een portret van die ‘oorlogskinderen’ met een bijzonder verhaal.

‘Ik respecteer de mensen, maar ik veroordeel de daad’

Jan van de Werken

De telefoon gaat vijf keer over voordat Jan van de Werken opneemt. Hij is politieman en moet in deze tijden van crisis het land draaiende houden. Hij windt er geen doekjes om. “Je stoort niet, een hele eer dat ik in Gers! kom te staan”, buldert zijn Rotterdamse tongval aan de andere kant van de lijn. Het lijkt wel of Van de Werken door de telefoon heen wil komen om zijn verhaal te vertellen. En dat is niet voor niets.

‘Soms keken we stiekem in fotoboeken van familieleden. Dan zagen we ooms in uniformen. Heel spannend vonden we dat’

Van de Werken maakte de Tweede Wereldoorlog niet zelf mee. Toch kijkt hij naar de oorlog door twee brillen. Hij kent naast de Nederlandse versie ook de Duitse kant van het verhaal. Hij is onpartijdig en oordeelt niet. “Ik respecteer de mensen, maar ik veroordeel de daad”, zegt hij.

Zijn moeder is geboren in Duitsland en, tot een aantal jaren geleden, ging de oud-marinier bijna ieder jaar op vakantie naar ons buurland. Daar in Kassel, zo’n honderdzestig kilometer ten oosten van het Ruhrgebied is het goed toeven. “Het is er heerlijk rustig en de natuur is prachtig. Je kunt er uren langs beekjes en door bossen wandelen zonder iemand tegen te komen. Mijn moeder bracht er haar jeugd door, een fantastische plek.”

Hoe anders was de situatie tachtig jaar geleden. “Kassel werd in de oorlog als herkenningspunt gebruikt voor geallieerde vliegtuigen. Het dorpje heeft het zwaar gehad. De inwoners zaten meer in de schuilkelders dan in hun tuinen. Maar aan onze vakanties heb ik warme herinneringen”, vertelt Van de Werken. “Soms keken we stiekem in fotoboeken van familieleden. Dan zagen we ooms in uniformen. Heel spannend vonden we dat.”

Dat de ooms in Duitse uniformen voor de fotograaf poseerden, interesseerde kleine Jan niks. “Wij hadden daar helemaal geen rare gevoelens bij. Het waren gewoon ooms. En het waren heel stoere foto’s”.

Regatta

De opa van Jan van de Werken stond ongetwijfeld ook op een van die kiekjes. Hij werd als militair in de Tweede Wereldoorlog voor het Duitse leger naar het Oostfront gestuurd. Hij kwam niet terug. “Na de oorlog is mijn moeder uiteindelijk in Schiedam terechtgekomen. Daar leerde ze mijn vader kennen. Ik denk dat ik mijn opa’s genen bezit”, grinnikt Van de Werken. Hij werd, net als opa, beroepsmilitair en bedacht als oud-marinier de Memorial Regatta. Een bootrace die ieder jaar gehouden wordt ter nagedachtenis aan het bombardement van Rotterdam en ter ere van de verbintenis tussen de stad en de mariniers.

“Ik kan best begrijpen dat mensen die de oorlog hebben meegemaakt een hekel hadden aan Duitsers. Maar als politieman probeer ik ook door de ogen van verdachten te kijken. “Wat als ik in zijn situatie had gestaan? Misschien had ik dan ook wel een klap uitgedeeld, weet jij veel! Er zitten altijd twee kanten aan een verhaal.

Toen ik de Memorial Regatta bedacht, ben ik veel meer over de oorlog gaan nadenken. Wie ben ik nu eigenlijk? Ik ben half Duits en bedenk een bootrace om het bombardement op de stad te herdenken. Kan dat wel? Ik heb er een gedicht over geschreven. Dan ben ik het kwijt. Oorlog brengt het slechtste in mensen naar boven. Ook Nederlanders hebben zwarte bladzijden in de geschiedenisboeken. Net zoals de Duitsers. Maar zo wil ik niet kijken. In ieder mens schuilt iets goeds”, zo sluit Van de Werken het telefoongesprek af.

‘Een Duits paspoort was gewoon veel goedkoper’

Monique Benthin-Everaert

Het is een prachtige ochtend in maart, de lucht is strakblauw en de zon staat stralend aan de hemel. Niks doet vermoeden dat Nederland vanachter luiken en ramen van het mooie weer moet genieten. Het coronavirus houdt het land in een ijzeren wurggreep. “Gelukkig wonen wij in de Achterhoek”, zegt Monique Benthin-Everaert door de telefoon. “Aan de grens met Duitsland hebben we een grote tuin en kijken we op weilanden. Zo opgesloten als in Rotterdam zitten we niet. Toch lijkt het soms net oorlog”. Benthin-Everaert maakt onbedoeld een perfect bruggetje naar de reden van het belletje. De geboren en getogen Rotterdamse kunstenares had tot haar éénentwintigste de Duitse nationaliteit. Dat dit na de oorlog niet altijd even prettig was spreekt voor zich.

‘Wij moesten ons elke twee maanden bij de vreemdelingenpolitie melden op het stadhuis’

“Wij moesten ons elke twee maanden bij de vreemdelingenpolitie melden op het stadhuis. Puur omdat we een Duitse nationaliteit hadden. Het gekke is: mijn moeder nam enkel een Duits paspoort voor de kinderen, omdat dat nu eenmaal goedkoper was dan een Nederlandse. Als dat papiertje net zo duur was geweest was het misschien allemaal heel anders gegaan…”

Onbevooroordeeld

De oorlog heeft de nodige sporen achtergelaten bij Benthin-Everaert. Inmiddels heeft ze deze situatie echter aangegrepen om dezelfde oorlog te gebruiken voor veel mooie projecten. “Ik ben niet bevooroordeeld. Als kind kijk je anders naar de wereld om je heen. Je ziet het nu ook, in deze gekke tijden lijkt de wereld pas te beseffen hoezeer we elkaar nodig hebben. In 2007 bedachten we daarom ook het Brandgrens project: 127 enorme lichtbundels geven de grens aan van het gebombardeerde gebied in het centrum van Rotterdam.

Naast een prachtig gezicht vind ik het ook heel erg ontroerend. Het verwoeste hart van de stad en het hedendaagse centrum vloeien naadloos samen. Ze worden als het ware één. Veel Rotterdammers, en ik ook, moesten toen wel even slikken.”

Enkeltje Oostfront

De brandgrens is lang niet de enige verbinding die Benthin-Everaert met de Tweede Wereldoorlog heeft. “Ik ben ook betrokken bij een project van het Nationaal Onderduikmuseum in Aalten, hier bij ons om de hoek. Op 3 april zou prinses Margriet er de tentoonstelling Kind van de Vrijheid openen. Een expositie waarin persoonlijke verhalen van toen verbonden worden met naoorlogse gebeurtenissen. Er ligt een foto van mijn opa Max, een foto die mijn oma stiekem in haar nachtkastje bewaarde. Opa Max was het oneens met het beleid van de nazi’s. Hij kon zich prompt melden voor een trip naar het Oostfront. Een enkele reis. Het onderduikmuseum heeft een prachtig grensoverschrijdende expositie gemaakt. Nederlanders en Duitsers kunnen van de expositie genieten, want hij is aan beide kanten van de grens in mobiele vorm te zien. Doodzonde dat alles nu door dit virus uitgesteld wordt. Gelukkig houden we de mooie dingen allemaal tegoed.”

Monique Benthin-Everaert sluit haar verhaal passend af. “Ik hoop dat het een positief stuk wordt. Ik ben weliswaar met een dubbel gevoel opgegroeid, maar ik heb er niets negatiefs aan overgehouden. Verbinding is in deze tijden heel belangrijk.”

‘Zelfs in puinhopen zit schoonheid’

Jan Wagner

Het doorgaans zo drukke centrum ligt er maar verlaten bij. Waar de stad zich normaal gesproken rond deze tijd opmaakt voor de marathon is de sfeer nu ingetogen. Als de bel gaat van het atelier van Jan Wagner, haast de kunstenaar zich om de deur te openen. Uit niets blijkt dat hij de tachtig gepasseerd is. “Kom binnen, kom binnen, wat leuk dat je er bent.” Het oude schoolgebouw waar Wagner aan een indrukwekkend aantal pasteltekeningen en schilderijen werkt, vormt het uitbundige decor van een prachtig gesprek.

‘Ik zat op zo’n Vliegende Hollander, een soort houten loopfietsje, en zo ‘vierde’ ik de bevrijding’

“Ik maak ook weleens schilderijen over de oorlog”, vertelt Wagner terwijl hij een kopje thee met een koekje serveert. “Niet alleen over de Tweede Wereldoorlog trouwens. Ook over andere oorlogen en conflicten. Zelfs in puinhopen zit schoonheid.”

Het verhaal van Wagner over de Tweede Wereldoorlog is bijzonder. Zijn vader en moeder waren lid van de NSB. “Mijn vader fanatiek, mijn moeder speelde geen actieve rol. Maar ze waren ook geen zogenaamde successupporters. Al aan het begin van de jaren ‘30 werden ze lid van de partij en ze stonden pal achter de filosofie.”

Toen de geallieerden in opmars waren, zagen pa en ma Wagner geen andere keuze dan te vluchten. Tijdens Dolle Dinsdag pakten ze Jan, zijn broertjes en zusjes op en vertrokken hals over kop naar Duitsland. “Ik was toen vijf jaar, maar ik haal het me toch nog goed voor de geest. Ik besefte niet wat er gebeurde maar spannend was het wel. Onze trein werd door Engelse Spitfires onder vuur genomen en ik ben snel door het raam van een coupé naar buiten getild. Er kwamen bij de aanval mensen om het leven, maar wij arriveerden gelukkig ongeschonden in Hannover. Daar in Duitsland was de angst voor geallieerde bombardementen iedere dag voelbaar. Avond aan avond klonk het luchtalarm, dan werd ik door mijn zus mee naar de kelder genomen. We bleven acht maanden. We hadden er geen honger”, herinnert Wagner zich. “Vlees was schaars, maar we aten aardappelen en prei. Op zondag maakten we wandelingen door het bos. Tot het gebied rond Hannover bezet werd.”

Geen rancune

Na de oorlog brak er voor Wagner een vervelende tijd aan. “Na de capitulatie gingen we te voet terug naar Nederland. Ik zag Amerikaanse mannen in tanks, mannen met een andere huidskleur. Dat had ik nog nooit gezien.” In Nederland volgde geen warm welkom. “Vader ging voor drie jaar de gevangenis in en mijn moeder voor negen maanden. Wij werden door familie opgevangen. Ondanks dat zij veel te lijden hadden gehad in de oorlog, was er geen rancune. Ik liep zelfs mee in de bevrijdingsoptochten”, glimlacht Wagner. “Ik zat op zo’n Vliegende Hollander, een soort houten loopfietsje, en zo ‘vierde’ ik de bevrijding.”

Het verhaal emotioneert de sympathieke kunstenaar nog steeds; hij heeft tranen in zijn ogen als hij vertelt. “Aan goede vrienden heb ik gelukkig, lang na de bevrijding, mijn verhaal kunnen vertellen. Dat was fijn, want bij ons thuis werd nooit meer over de oorlog gesproken”. Na zijn diensttijd komt Wagner als tekenleerkracht in het onderwijs terecht. Hij stikt bijna in een appel als hij naast het kamertje van de directeur op een bordje zijn naam leest: “Directeur Mussert, ja dat kon er ook nog wel bij”, lacht hij, terwijl hij een slok van zijn thee neemt.