Kloppend hart van Rotterdam

Daar loopt het standbeeld

Pascale Duin Tekst
Cees Baardman Beeld

“Kijk daar loopt het standbeeld! Ik hoor het altijd als ik op straat loop. Of het nu bij de vierdaagse is of ergens in het buitenland, het blijft me achtervolgen.” Oud onderofficier van de mariniers Ben Schierboom stond drieënvijftig jaar geleden model voor het Mariniersmonument op het Oostplein. Geschonken door de Rotterdamse bevolking als herinnering en dank aan de mariniers die in de meidagen van 1940 in Rotterdam streden.

Kort, bondig, stellig en duidelijk

Praten met oud-marinier Ben Schierboom is opletten geblazen. De korpstaal vliegt me om de oren en de zinnen bestaan vooral uit steekwoorden die verwijzen naar de verhalen in zijn geheugen. Heel veel verhalen. Mooie, hilarische en soms ook trieste verhalen. Een paar daarvan wil hij gelukkig met Gers! delen. Wel onder een paar voorwaarden: De ‘dienstregeling’ moet ik erbuiten laten en ik beloof hem dat het geen “op de borst klopperij” gaat worden. Oké Ben. Deal.

Mariniers? Wie zijn die lui

“Ik was geen gemakkelijke vroeger. Van school en werken moest ik niks hebben. Ik wilde naar de marine, maar dat mocht niet van mijn ouders. Dus ik vertrok naar het Vreemdelingen legioen. Dat werd geen succes. Ik was veel te jong, dus stuurden ze me terug naar Nederland.”

“Je tent moest schoner wezen dan een vijf sterren hotel”

Terwijl zijn ambitie bij de marine lag, ging Ben in 1952 naar de landmacht. Uiteindelijk kreeg hij tijdens de watersnoodramp een oproep van de mariniers. “Ik had nog nooit van die lui gehoord. Ik baalde alleen dat het weer geen marine werd. Maar ik ging. Jaren later ontmoette ik in de trein naar de kazerne een paar commando’s. De verhalen waren niet van de lucht en ik nam alles gretig in me op. Toen wist ik het zeker; ik wilde als marinier, de commando-opleiding volgen.

Looppas en vieze liedjes

We kregen een overall, mutsdas, bestek en een mes. Eenmaal in het tentenkamp aangekomen werd je rang afgenomen en werd je ‘cursist’, ‘zak’, of ‘zeesoldaatje’ genoemd. Alles in het kamp ging in looppas en met zijn tweeën. Behalve dat je tent schoner moest wezen dan een vijf sterrenhotel, kookten we ons eigen potje en sjouwden en renden we ons kapot. Bij het speedmarsen moesten ze mij, als zeesoldaatje, natuurlijk altijd hebben. Zodra er een sloot in zicht kwam werd ik erin gestuurd om een nat pak te halen.

“Zes kilo lichter, veel vieze liedjes en niks is gek”

De vermoeidheid nam steeds verder toe. In het weekend moesten we thuis op krachten komen en op zondagavond vertrok ik weer richting het kamp. Ik werd uitgezwaaid door m’n vrouw die zei “gezellig weekend was het”. Ik bedacht mezelf dat we nog geen tien woorden gewisseld hadden en m’n ogen meer gesloten dan open waren geweest.

Na de afmatting gaf ik m’n mutsdas aan Gerrit (vuilnisbak red.) en ontving ik m’n groene baret. Ik kwam erachter dat ik zes kilo lichter was, veel vieze liedjes had geleerd, m’n doorzettingsvermogen behoorlijk op de proef was gesteld en niks meer gek vond. Dat ik daarna met m’n groene baret bij de mariniers rondliep, viel niet in goede aarde bij de stalmeesters (officieren red.).”

Overdrijven hoort erbij

Een jaar na het behalen van z’n groene baret begon Ben aan de allereerste kikkeropleiding van het Korps Mariniers. Kikkers zijn de Navy Seals van de mariniers. De opleiding wordt tot de zwaarste militaire trainingen ter wereld gerekend. Meer dan de helft valt af. Aardedonkere dieptes, slecht zicht, modder, ijzige kou. Geen enkele omstandigheid schrikt deze mannen af. Samen met zijn maatje Frans (Boem) Kemper stond Ben aan de wieg van deze club.

“Tja, da’s typisch korpspraat. Overdrijven hoort erbij”

“Ben was een instructeur waarvoor velen bang waren in de kikkeropleiding. De verhalen werden natuurlijk behoorlijk aangedikt. Door degene die het haalden en vooral die het niet haalden. Tja da’s typisch korpspraat. Overdrijven hoort erbij. Hij was keihard, maar eerlijk. De veiligheid van de mannen onder water stond altijd voorop.” Aldus Fred, vriend van Ben en oud-kikvorsman.

Ben’s bijnaam was de ‘binnenbandduiker’. “Ik ergerde me dood aan het oefenmateriaal dat we hadden. Er was maar één speciale duikset voor alle mannen. We moesten dus om de beurt. Op een gegeven moment heb ik bij wijze van protest de binnenband van een auto gevuld met perslucht en ben ik de zeehaven ingesprongen. Af en toe nam ik een hap lucht uit het ventiel. Dat geintje heeft me altijd achtervolgd. Bij m’n 5000e en laatste duik, hingen ze een binnenband om m’n nek in plaats van een bloemenkrans.”

Mariniershumor

In 1962 werd Ben gevraagd om model te staan voor het Mariniersmonument in Rotterdam. “Ik snap er nog steeds geen barst van. Ik werd samen met drie anderen uit 3500 mariniers geselecteerd. Uiteindelijk werd ik het. Van m’n looks moest ik het niet hebben. Misschien kozen ze me omdat ik commando en de eerste kikker was.” Ben logeerde op het landgoed van kunstenaar Titus Leeser waar hij dagenlang model stond voor het standbeeld. Een jaar later was het beeld klaar en werd het vanuit het landgoed overgebracht naar het Oostplein voor de onthulling door prins Bernard.

In zijn tijd als marinier maakte Ben veel mee en zwierf hij de hele wereld over. Wat hem het meest bijblijft zijn de doden die hij uit het water heeft gehaald. Vooral de brand in de machinekamer van Hr. Ms. Drenthe en het bergen van de slachtoffers, maakte diepe indruk. “Je wil niet weten in welke staat we de lichamen naar boven hebben gehaald.”

“Ik lag daar opgebaard in het ziekenhuis met dat gipsbeen en ik kon geen kant op. Toen zijn m’n maten naar dat standbeeld gereden en hebben het linkerbeen witgekalkt”

Maar hij heeft ook veel leuke herinneringen. Vooral met de maten was het lachen geblazen. “Op een gegeven moment had ik door een sprong m’n linkerbeen gebroken. Ik lag daar opgebaard in het ziekenhuis met dat gipsbeen en ik kon geen kant op. Toen zijn m’n maten naar dat standbeeld gereden en hebben het linkerbeen witgekalkt. Komt de Militaire Politie binnen en vraagt “Wie heeft dat gedaan”. Ik zeg tegen die kalkemmers (MP red.) “je denkt toch niet dat ik zo naar Rotterdam ben gelopen.”

Laat de wind waaien. Laat de storm woeien. Laat iedereen zich met zijn eigen zaak bemoeien.

Op zijn vijftigste verjaardag stond Ben geridderd en wel weer op straat. De diensttijd zat erop. “Tja, ik heb me wel even op m’n kop gekrabd wat ik zou gaan doen. Uiteindelijk ben ik weer naar de West (Curaçao red.) gegaan en bij Lions Dive duikinstructeur geworden. Die toeristen vonden dat heerlijk. Ze wisten precies waar ze aan toe waren. Ik zei gewoon op militaire toon “Klokslag tien vertrekt de boot en geen seconde later. Om vier uur zijn we terug”. Geintjes maken deden we achteraf in de kroeg met een biertje erbij. Maar ook daar wisten ze me te vinden. Als er weer eens een dode uit het water gehaald moest worden dan riep iedereen “Haal Ben Duik maar”. En dan kon ik de plons weer in.”

Ondanks dat Ben geen gemakkelijke was, voelt hij diepe empathie voor het welzijn van zijn medemens. Hij maakt zich weleens zorgen over de manier waarop hulpverleners bejegend worden door omstanders terwijl zij gewoon hun werk doen. “Ook mij hebben ze weleens verrot gescholden. Dan kwam ik boven met een kind dat vijf uur op de bodem had gelegen. En dan begonnen omstanders tegen me schreeuwen alsof ik het had gedaan. Dat doet pijn, maar ik snap het wel.”

“Veldschoenen. Nou, die stinken als een koloniaal uit z’n gulp”

Ook Ben’s dementerende moeder kon op zijn zorgen rekenen toen ze in het bejaardenhuis terecht kwam. Iedere dag ging hij erheen om te helpen waar hij kon. “Ook daar kenden ze me allemaal. Als ik binnenkwam zei m’n moeder telkens “Kijk eens jongens, dit is mijn zoon Ben. Hij heeft heel z’n leven bij de marine gezeten en nooit gewerkt.” Haha. Dat weten ze nu onderhand wel, mam. Zei ik dan.”

Belofte maakt schuld

82 jaar is hij nu. “Tegenwoordig ben ik veel in de weer om m’n oude maten naar hun laatste rustplek te brengen. Pas geleden heb ik m’n maatje Frans Kemper weggebracht. We hadden de afspraak dat degene die het eerste gaat, een bloem op z’n graf krijgt. Die bloem moest helemaal verwelkt zijn en uit een tuin gejat worden. Uiteindelijk heb ik ergens een heel boeket uit een tuin gevist. En die heb ik op z’n graf gelegd.

Frans had altijd eigengemaakte broodjes. Die at hij dan om 10.00 uur. Elke keer als hij niet oplette, pikte ik z’n brood weg. Uiteindelijk had hij me te pakken. Ik dacht dat hij een broodje met lever had. Ik pakte het en beet erin. Hij stond z’n eigen verrot te lachen. Ik zat te kauwen op een binnenzool van een veldschoen. Veldschoenen. Nou, die stinken als een koloniaal uit z’n gulp.

Ik denk dat ik het zelf nog wel een paar weken volhou” besluit Ben lachend. “Ik ben stokdoof en zonder m’n verrekijker (bril red.) begin ik niet veel. Maar verder voel ik me gelukkig nog topfit.”