Rotterdammers maken Rotterdam

Mooie parken 

Rotterdam heeft prachtige parken die – helaas – al te vaak stiefmoederlijk worden behandeld.

Vaak gaat het zo: planologen en creatieve ontwerpers denken diep na over de inrichting van de openbare ruimte en zij ontwikkelen concrete voorstellen. Vervolgens gaan die in de bestuurlijke molen. Na veel ambtelijk overleg en wikken en wegen mogen ze worden uitgevoerd, soms, met – als het meezit – een fraai, toegankelijk en esthetisch verantwoord park als tastbaar resultaat.

Maar dan slaat de Hollandse ziekte toe: de openbare ruimte verslonst, het onderhoud blijft achter, paden raken overgroeid met onkruid, en overal ligt troep en smerigheid. Er lijkt geen cent te zijn gereserveerd voor onderhoud of toezicht, en parken verworden alras tot stinkende hondentoiletten en enge hangplekken voor onwelkome figuren.

Dat hoeft natuurlijk niet. Parken zijn onderdeel van onze openbare ruimte en die is in beginsel van en voor iedereen. Iedereen moet er een ommetje kunnen maken, van een rozenperk genieten, of een balletje trappen. Van burgers mogen we verwachten dat ze verantwoord omgaan met de openbare ruimte en er geen pleuriszootje van maken, terwijl van de gemeente mag worden verwacht dat ze zulke ruimten mooi en praktisch ontwerpen én onderhouden.

Stinkende best
Een zo’n park waar de gemeente zijn stinkende best voor heeft gedaan, is het Afrikaanderpark op Zuid. Het werd aangelegd in 2005, dus niet eens zo heel lang geleden. Het Afrikaanderplein was altijd een groezelige open plek, waar het nooit echt fraai werd.

Nou ja, behalve dan tussen 1909 en 1917, toen er nog een grasveldje lag waar de net opgerichte voetbalvereniging Feyenoord speelde tot ze naar de Kromme Zandweg verhuisde. Is er in Rotterdam een plek te vinden waarop de uitdrukking ‘heilige grond’ meer van toepassing is? Er stond lange tijd ook een heuse muziektent en ietsje verderop een onooglijke politiepost.

Kermis!
In mijn jeugd, ja het vorige millennium, was het Afrikaanderplein een winderige vlakte bedekt met naargeestige, antracietkleurige sintels. Wie er per ongeluk struikelde kon pardoes met bloedende knieën naar huis. In die tijd werd het plein een beetje gebruikt voor de markt en verder als evenemententerrein voor 1-meivieringen, demonstraties of verkiezingsbijeenkomsten; Willem Drees en André van der Louw hielden er ooit toespraken. Rond Koninginnedag streek de kermis neer en zowat elk jaar kwam er een circus langs, zoals dat van Toni Boltini of Circus Krone, het grootste circus van Europa. Op school gonsde het dan van wilde verhalen over wilde dieren en, nadat het circus was opgebroken, over het bebloede paardenhoofd dat was achtergelaten op het zaagsel van de piste. Dat laatste heb ik natuurlijk gecheckt, maar ik vond helaas nooit een spoor daarvan.

Pootjebaden
In de jaren zeventig moest het natuurlijk anders. De sintels werden vervangen door stoeptegels, er verrees een enorme luifel waar in 1979 stakingsleider Jim Stavinga de havenarbeiders nog toesprak, en er werd een vijver aangelegd waar kinderen konden pootjebaden. De intenties waren prima, maar zoals zo vaak was de uitwerking naadje. Het Afrikaanderplein bleef tochten, het schorremorrie bleef komen, en de troep bleef zich ophopen, vooral in de vijver.

Vanaf 1999 ging het plein opnieuw op de schop. Ditmaal zou er onder meer een open, toegankelijk wijkpark komen waarop mensen van uiteenlopende culturele achtergrond zich thuis zouden voelen. We zijn inmiddels ruim twee decennia verder en, eerlijk is eerlijk, er ligt een heerlijk groen park met mooie bomen, een grote weide, waterpartijen, een bruggetje, hier en daar hoogteverschillen. Bij tijd en wijle zijn er festiviteiten voor diverse doelgroepen.

Manshoge tralies
Op een zonnige dag in september ga ik er eens kijken. Ik zie een opa met zijn kleinkind, een paar pubers die iets stiekems lijken te doen, een moeder met haar dochter. Het wijkpark is rustig, stil eigenlijk, en toont veilig. Tegelijkertijd voelt het kaal en een tikkie unheimisch. Er zijn weliswaar bomen, maar amper perken en heesters waardoor de uitgestrekte weiden weinig intimiteit oproepen. Maar vooral wordt mijn blik gehinderd door die vreselijke omheining: een paar honderd meter manshoge, ijzeren tralies moeten de boel schoon, heel en veilig houden. Een hek en een poort met een slot zijn misschien nodig. Maar het park oogt daardoor onbedoeld als de strenge luchtplaats van een zwaarbeveiligde inrichting, verdorie.

Jan Rath
emeritus hoogleraar sociologie