Rotterdammers maken Rotterdam

IJswit schaap

Hans Reitzema Tekst
Hans Reitzema Beeld

In de stahand van het land staat een ijswit schaap
Eet als eenling van zijn rug, de paarling in het landling

Mijn naald in zijn geest, mijn naald al interpunctie in
die ene regel die ons niet laat lezen
Winteralles van onuitgegeven
Niemand oplicht over de donkerbruine afvalstreep
van de wollen broek
Laagte klimt op uit zijn bocht als hoogte in dalen komt
met het marmer in de lucht
daar zijn mijn schouders ook en hoe ik het draag
met het licht van creosoot aan mijn linkerzij

Het geluid van sneeuw valt op zijn vest
en in een anker verdwijnt
Vlok na vlok
Uit het zuiden
Sneeuwvlokkend over verzande doden
Vlok na vlok smelt
mijn injectie in zijn stille ijskop

Bruidje witregel

Midden in het vlak, op het stekelig
Gras, ijs heeft je beloofd,
Hoe de kontgeest zal roepen en vallen en smelten
En opdrogen en verstijven
Gierpegelen over onze wollen broek
Wollen broek

Peggy Verzett
Uit: de in 2019 te verschijnen nieuwe bundel van Peggy Verzett. Info hierover vind je via www.peggy-verzett.squarespace.com


Peggy Verzett

Peggy Verzett (1958) kiest in haar laatste bundel Haar vliegstro een vorm die de lezer ontregelt. “Ik ontdekte dat het opzoeken van de andere kant van hetgeen in de werkelijkheid gebeurt voor mij een interessante leidraad blijft om tot een gedicht te komen. In Amerika sprak ik een Lakota-indiaan over de Heyoka, de magische clowns van die stam. Wanneer er een orde heerst die niet in balans is, propageren zij chaos met een tegendans of tegenactie. De stam accepteert dit als een stap naar een nieuwe harmonie. Ik herken mijn neiging om de heersende trend te willen doorzien en te zoeken naar een tegenbod wanneer me iets prikkelt.”

Jouw poëzie lijkt niet zozeer Rotterdams. Klopt dat?

“Ik ben geen Rotterdamse dichter. Ik ben een dichter. Ik vind dat je je niet in een nis moet neerzetten. Het vieren en groot willen maken van Rotterdam komt bij mij over als eeuwig verdedigingswerk. Ik vind dat zonde, want Rotterdam is groter dan dat. Het was goede post-war-taal, toen het hart grijs was en plat lag. Maar die taal vind ik nu achterhaald. Niet iedere dichter zingt hier rauw of met de schouders onder het vers. Deze stad kan nu juist… zíjn. Onverschrokken. Móói. Mooi zijn. Daar kan andere taal bij: zingend, expressionistisch, ontregelend ook.”