Rotterdammers maken Rotterdam

‘Had ik dit dertig jaar geleden maar gedaan’

Karin Koolen Tekst
Lennaert Ruinen Beeld

Van straatschoffie tot punkrocker, van drank en drugs naar de afgrond – Gerard heeft het allemaal meegemaakt. Nu woont hij in de Skala, een opvanghuis voor dak- en thuislozen van Humanitas. Een plek waar hij nooit had willen eindigen. Maar hij is nog niet afgeschreven.
Twee jaar droog, hongerig naar een nieuw begin. Een huis. Een eigen plek. Een liefje? Ja, graag.

Aan de muur in de kapsalon in de Skala hangt een oude foto van Gerard. Een volle bos haar reikt tot op zijn schouders, een stoere sik siert zijn kin. Hij zit ontspannen in de kappersstoel, een schort nonchalant over zijn bovenlijf gedrapeerd. Zijn mond staat wijd open in een uitbundige, vrije lach, alsof hij net een gouden grap heeft gehoord. Of er één heeft gemaakt. Vermoedelijk dat laatste. Achter hem staat de kapper, eveneens breed grijnzend, een schaar in de hand. Als foto’s geluid hadden, kon je de mannen vast en zeker horen bulderen.

Diezelfde Gerard komt nu ook weer de salon binnen. Vrijdagochtend, kwart over negen. Kortgeschoren haar, ook de sik is verdwenen. Een bril met dik zwart montuur rust nu op zijn gezicht. Eén ding is gebleven: zijn lach. Misschien iets bedachtzamer, iets milder, maar nog altijd doorspekt met diezelfde branie en datzelfde plezier. Hij stuurt zijn rolstoel naar een vrije plek aan de salontafel en pakt de kop koffie die kapper Auke hem voorzet met een dankbaar knikje aan.
Hij is vroeg, verontschuldigt hij zich bijna. “Ik heb ’s ochtends altijd effe nodig om op gang te komen”, zegt hij met stevige Rotterdamse tongval. “Dus ik dacht, dan maar vroeg eruit, ben ik tenminste niet te laat.”

Jeugddetentie
Hoe hij opgroeide? “Voor galg en rad”, zegt hij lachend, zonder een spoortje spijt. “Alles wat ik weet, leerde ik op straat.” Gerard werd geboren in Kralingen, maar op zijn derde verhuisde het gezin naar het Oude Noorden, de Benthuizerstraat. Thuis was er weinig, maar buiten des te meer. “Ik kende iedereen”, begint hij te vertellen, terwijl hij zich even verzet om het zichzelf zo comfortabel mogelijk te maken. “We trokken altijd met elkaar op, altijd buiten. Er gebeurde altijd wat. Eerst onschuldige streken, maar het ging al snel van kattenkwaad naar vechtpartijen en jatten. Voor we het wisten, hadden we de politie weer op onze hielen. We waren vrij, tenminste, zo voelde het. Overal schijt aan, niemand kon ons iets maken. Ik heb vaker op het bureau gezeten dan in de schoolbanken.”

Op een dag was de maat vol. De rechter keek hem strak aan en zei: ‘Gerard, ga jij maar effe zitten.’ Vier maanden jeugddetentie. Zeventien jaar oud. Toen hij na die maanden tussen vier muren de poort van De Hartelborgt achter zich liet, bleef hij even staan. Rook de stad, voelde de vrijheid. Achterom kijken? Geen denken aan. “Hier kom ik niet meer terug, zei ik tegen mezelf.”
Veel tijd om na te denken had hij niet, want even later moesten ze met het gezin op vakantie. “Camping?” Gerard trok een gezicht. “Pleurt op, wat moet ik dáár?” Hij zag het al voor zich: vaders in sandalen, moeders met thermoskannen koffie, gillende kinderen met een badmintonracket.
Maar toen hij daar rondliep, viel zijn blik op iets anders. Meisjes. Overal. Zoveel dat hij zich afvroeg waarom hij zich überhaupt had verzet. Hij grijnst bij de herinnering. “Nou, toen vond ik het ineens een stuk minder erg.”

Elk stadje een schatje
Naderhand rolde hij in een muziekbandje. Spelen kon hij niet, maar dat gaf niks bij punkrock. “Je pakt een gitaar, je ramt erop los en als je het met genoeg overtuiging doet, betalen mensen nog om te komen luisteren ook.”
Het leven werd een aaneenschakeling van optredens, bier, drugs en nachten die pas eindigden als de zon alweer opkwam. Amsterdam, Nijmegen, Rotterdam. “In elk stadje een ander schatje? Nou, dat was bij mij niet anders. Ik had overal meisjes. Maar mijn favoriet zat in Rotterdam.”
Tot het een keer misging. Een optreden in zijn eigen stad, een zweterige, stampvolle tent. Het lot had besloten hem die avond op de proef te stellen: álle vrouwen met wie hij iets had lopen, waren er. Tegelijk.
Hij leunt achterover en lacht breed. “Eerst dacht ik nog: rustig blijven, gewoon slim aanpakken. Hier een arm om een schouder, daar een lief woordje fluisteren, zorgen dat ze elkaar niet te veel zagen. Maar joh, dat ging natuurlijk mis. Ze begonnen me door te krijgen. En toen wist ik: hier moet ik weg, en wel nu.”
Nog voor de eerste noot gespeeld was, stond hij buiten. Via de nooduitgang.

Met dat meisje uit Rotterdam is hij uiteindelijk 25 jaar samen geweest. Samen kregen ze een dochter. Gerard haalt diep adem en kijkt even weg. “Ik weet niet hoe ze het met me heeft volgehouden, eerlijk gezegd. Ik was alleen maar bezig met mezelf. Drank, drugs, vrouwen… alles in overvloed, en ik dacht nergens over na.”
Ze is overleden, tot zijn spijt. En zijn dochter? Die heeft hij al vijf jaar niet meer gezien. Zijn stem zakt. “In het begin denk je nog: ach, komt wel goed. Geef het tijd. Maar op een dag kijk je om en besef je dat de jaren harder zijn gegaan dan je dacht. En dan is vijf jaar ineens verdomd lang.”

Gerard 05-02-2025 437

Kapot
De drank bleef. En die drank werd een steeds groter probleem. “In het begin is het gewoon gezellig. Een paar biertjes, beetje slap ouwehoeren, en je voelt je lekker. Ik was altijd de laatste die de kroeg uitging, deed overal het licht uit. Maar op een gegeven moment merk je dat je het steeds vaker nodig hebt. Niet meer voor de lol, maar omdat je je zonder gewoon klote voelt. En zolang je het kan betalen, is er niks aan de hand. Maar als je lijf erom begint te vragen, dan is het geen keuze meer. Dan moet je drinken. Geld of geen geld.”
En dat geld? Dat moest ergens vandaan komen. Eerst trok hij alles van z’n pinpas, cash in de achterzak. Gerard hield ervan; lekker zwaaien met een stapel bankbiljetten. Maar geld verdwijnt sneller dan je denkt. En als het op is, moet je iets anders. Dan ga je zoeken.

Het ging van kwaad tot erger. Een huis hebben, het kwijtraken, ergens anders weer opnieuw beginnen. Het leven werd instabiel, de dagen onzeker. Maar Gerard was niet de enige. Veel van de jongens van vroeger, met wie hij op straat hing, zaten in hetzelfde schuitje. En net als toen keek je naar elkaar om. “Soms sliep ik bij hen op de bank, soms sliepen zij bij mij. Dan kreeg die zijn geld, dan die weer… Je zorgde voor elkaar. Iedereen had het zwaar.”
De kroeg zagen ze nauwelijks meer. De horecaprijzen rezen de pan uit, maar de bankjes in het Oude Noorden zaten ook prima. Dus daar zaten ze. Zomer, winter, maakte niet uit. “Altijd gezellig, beetje ouwehoeren, beetje leven zoals vroeger.”
Hij zwijgt even, neemt een slok koffie. “Maar ondertussen ga je kapot. En alles om je heen ook.”

Kanarie
Drie jaar geleden wist Gerard het al: hij moest stoppen. Geen drank meer, geen drugs. Maar tussen willen en doen zat nog een wereld van verschil. Oudejaarsavond, nu twee jaar geleden, was de laatste keer dat hij zich door een maat liet overhalen. “Helemaal naar de klote ging ik”, zegt hij zonder omhaal. Zijn lever was zwaar ontstoken, zijn huid zo geel als een kanarie. Dit keer was het menens. Dit keer wist hij: als ik nu niet stop, ga ik eraan.
In het ziekenhuis stopten ze hem vol medicatie om de ontwenningsverschijnselen draaglijker te maken. “Had ik het dertig jaar geleden maar gedaan”, verzucht hij. “Maar ja, ik kan niet terug in de tijd.”
En die heup? Die brak hij daar ook nog. Hij mocht absoluut niet lopen, maar ja, de afstandsbediening lag aan de andere kant van de kamer en hij wilde het journaal zien. Dus stond hij op, struikelde, en voor hij het wist, lag hij op de grond.
Krakk.
Kleinzerig? Dat is hij niet. Dus liep hij er veel te lang mee door. Met alle gevolgen van dien.

Ik hoor hier niet
Drie jaar woont hij nu in de Skala, een woonlocatie waar ex-verslaafden begeleiding en zorg krijgen. Aan de Persoonshaven, op Zuid. De verkeerde kant van het water, zoals hij het zelf noemt. “Nee joh, ik hoor hier niet.” Maar hij had weinig keuze. Het was dit, of de straat op. De politie nam die beslissing voor hem.
Destijds had hij nog een relatie, met een jongere vrouw. Daar was hij trots op. Maar het was ook een tijd van vuur en vonken. Hij grijnst. “Haha, nou, dat kon je wel zeggen. Meestal was het leuk, maar als het misging, ging het ook goed mis.”
Ze sloeg hem. Hij wijst naar een plek op zijn hoofd. “Hier, met een schep. Of die keer met een fles.” En hij sloeg terug. Er was altijd drank, altijd drugs. Cocaïne. De politie aan de deur, tripjes naar het ziekenhuis. Steeds weer die ‘laatste waarschuwing’. Tot er geen waarschuwingen meer waren en ze hem meenamen.
Hierheen dus. Naar Zuid.
Ze is hem een keer komen opzoeken. Dat eindigde, hoe kon het ook anders, in gedonder. Ruzie met de leiding. Hij lacht, bijna teder. “Ja joh, ik heb wat meegemaakt in m’n leven.”

Bezoek
Net zoals vandaag zit hij graag even bij Auke, die hem scheert. Het lukt hem niet langer om dat zelf te doen. Te lang staan bij de wastafel is een ramp met die heup. Maar het gaat niet alleen om dat scheermes. Een praatje, een dolletje, een moment onder de mensen. En dat heeft hij nodig.
Want Gerard is geen einzelgänger. Hij houdt van leven om zich heen, van gezelligheid. Hij zou graag bezoek ontvangen, zijn broer uit Den Haag bijvoorbeeld. Maar niet hier. Hij ziet het al voor zich. Die vieze lift waar iedereen in rochelt. De gang naar zijn kamer, langs mensen die hier al jaren vastzitten in hun eigen misère. Hij schudt zijn hoofd. “Nee. Hier laat ik niemand komen. Ik schaam me te veel. Ik ga er zelf wel op uit.”

Hij is 64. Zijn lichaam heeft meer doorstaan dan goed is. Hoe oud hij zal worden? Geen idee. Hij zal nooit meer kunnen lopen zoals vroeger, maar misschien, hopelijk, wel beter dan nu. Een ding weet hij zeker: hij wil hier weg.

“Ja, de begeleiding is lief. En bij Auke staat de koffie altijd klaar.”
Wat hij wil, is simpel. Een huisje. Een eigen plek, waar hij mensen kan ontvangen. Niet in het Oude Noorden. Daar hoeft hij niet meer terug. “Als ik daar weer rondloop, kom ik oude vrienden tegen en dan gaat het geheid mis. Zo goed ken ik mezelf.” Schiebroek dan maar. Dichtbij genoeg én aan de goede kant van de Maas. Hopelijk, als het meezit, is hij met de tijd ook weer herenigd met zijn dochter en kleinkinderen. En als hij dan toch hardop mag dromen, dan ook graag een liefje erbij.