Zestien jaar samen. Man, wat vliegt de tijd. Echt, ik had van je gehoord. Zag je naam weleens staan. Zomaar, in de krant. Of langs de weg. Kennen deed ik je niet. De samengesmolten letters vormden een woord in mijn hoofd. Of hooguit een verwijzing naar. Je kruiste mijn pad. Onverwachts. Of ik je leuk vond? Dat weet ik niet meer zeker. Interessant eerder.
Een tikkeltje arrogant en op sommige punten misschien zelfs irritant. Je rauwheid liet me schrikken. Je taalgebruik maakte me in de war. Ik voelde een muur om een warm hart. Wie ben jij?
Ik besloot je te omarmen, ervoor te gaan. Met je littekens als stille getuigen van een donkere periode. Kapotgeschoten tijdens je bloei. Toch liet je het er niet bij zitten. Of gaf het je juist kracht? Je bouwde en vernieuwde. Groeide van voorbeeld tot icoon. Jij, die van hard werken houdt. “Niet lullen maar poetsen”. Sportman in hart en nieren. Terwijl ik sporten haat. Ik begon je te waarderen, of werd het houden van?
De zon begon te schijnen. De worsteling werd een feest. Steeds beter leerde ik je kennen. Je opgepoetste buitenkant, met rafelige randen. Je huis dat altijd openstaat. En komt het niet gelegen dan meld je dat. Recht voor z’n raap. Je ademt muziek, dansen, vertier. En valt er iets te leren, dan ontwikkel jij je mee.
Je uiterlijk veranderde gedurende de tijd. Eerst subtiel, nu indrukwekkend. De wereld aan je voeten, ze komen naar je toe. Bewonderen je gebouwen, je innovatieve geest. Bewegend over het water, als aderen door je lijf. Ze blijven of verdwijnen weer. En praten over je. Mijn Rotterdam.