Rotterdammers maken Rotterdam

De onzichtbare inspirator

Sander Grip Tekst
Marieke Odekerken Beeld

Marten Toonder, Martin Lodewijk, Robert van der Kroft. Hun namen zijn niet altijd even bekend, hun creaties des te meer. Iedereen kent Tom Poes, Agent 327 en Sjors en Sjimmie. Wat ook maar weinig mensen weten: veel beroemde Nederlandse tekenaars wonen en werken in de Maasstad. Rotterdam is de striphoofdstad van ons land.

Wilbert Plijnaar nipt aan een silver tequila. “Gemaakt van agave”, stelt hij samenzweerderig. “Andere zijn gestookt met granen of aardappels of oude sokken. Weet ik veel. Die met agave kan als enige geen kwaad gezien de mogelijke conditie die ik zou kunnen hebben als alle tests die mijn arts heeft uitgevoerd positief waren geweest.”

Hij schiet in de lach, want, verzekert hij: de arts kon niks vinden. Plijnaar woont al decennia in de VS. Nu is hij in Nederland voor stripfestival Cross Comix; het leek hem verstandig een medische check te doen voordat hij op het vliegtuig zou stappen. Dat heeft hij geweten: “Ik zei dat ik voor het laatst een dokter had gezien, toen ik bij mijn geboorte een klap op mijn billen kreeg. Die arts schrok zich rot, het blijft per slot van rekening Amerika, hè. Ik kreeg gelijk zestien injecties, hij pompte mijn arm leeg en ik moest een week lang poep in buisjes stoppen zodat hij allerlei tests kon doen. Maar hij kon dus niks vinden en verzekerde me dat ik negentig word. Toch neem ik het zekere voor het onzekere en drink alleen nog silver tequila.” Hij heft zijn glas en giet wat van de scherpe drank naar binnen. “Dit is het derde glas in mijn leven. Het is een puur drankje. Niet echt lekker, maar je moet wat als je geen risico wilt nemen.”

Maar goed, Plijnaar is niet naar Nederland gekomen om de geneugten van silver tequila te bezingen. Hij zit in café Stroom op de Müllerpier en vertelt waarom hij, zoals hij zelf zegt, een grote onzichtbare is in de stripwereld, ondanks een indrukwekkend portfolio. Plijnaar maakte vanaf de jaren negentig furore als story artist in Hollywood, waar zijn grappen en ideeën bijdragen aan wereldwijde kassuccessen. En dat was na een carrière in de Nederlandse stripscene. “In de basis is een verhaaltje in een film precies zoals in een strip. Maar een kleine grap in de film is 44 tekeningen, terwijl niet een van die tekeningen het grapje precies uitdrukt zoals ik dat in een strip zou doen.”

Veel groter!

Op jonge leeftijd verzint Plijnaar al verhalen. “Ik bouwde decors van tv-series na met mijn lego. Daarin verzon ik eigen verhaaltjes. Tekenen bleek makkelijker dan decors nabouwen, dus ik ging tekenen. Ik werkte voor de schoolkrant toen ik op een dag een originele tekening van Martin Lodewijk zag liggen in de etalage van boekhandel Donner. Ik besefte: wow, die is veel groter dan print! Ineens snapte ik hoe je zoveel details in een plaatje kunt krijgen. Dus ik heb de grootte van die pagina opgemeten zodat ik daarna zelf ook op groter formaat kon tekenen.”

Op eenzelfde inventieve wijze verzamelt Plijnaar al zijn stripkennis. “Ik had een bandrecordertje thuis en daarmee ging ik bij striptekenaars langs, zogenaamd voor een interview in de schoolkrant maar ik hoorde ze uit. Ik liet Daan Jippes tijdens zo’n gesprek werk van me zien en hij zei dat ik naar de redactie van Donald Duck moest gaan. Ik maakte vijf voorplaten voor de Donald Duck en vier daarvan kochten ze. Ik ben er gelijk blijven hangen en ben strips gaan maken.”

Hij blijkt vooral goed in het verzinnen van de verhaaltjes en langzaam komt hij te boek te staan als de scenarist. Inspirator, zoals hij het zelf liever noemt. “Dan werd ik rond middernacht opgebeld door een paniekerige tekenaar met een deadline en ik kon ze altijd op weg helpen met hun verhaaltje. Het komt makkelijk bij me.”

Het meeste werk van Plijnaar blijft onzichtbaar voor het grote publiek, want het eindresultaat, zowel in druk als in film, is het handwerk van de mensen die ná hem komen. Wel schetst hij altijd zijn ideeën voor, zoals al sinds jaar en dag voor Sjors en Sjimmie: “Ik druk mij het beste uit in een schets, die ik met de tekenaar bespreek. Voor Sjors en Sjimmie is Robert van der Kroft de tekenaar, ik maak de scenario’s samen met Jan van Die. Jan en ik verzinnen het scenario, waarna ik de voorschets maak en hij zich op de dialogen richt. Robert maakt de uiteindelijke getekende versie die in druk verschijnt.

Jan heb ik leren kennen in een stripwinkel annex seksshop annex bijbelhuis. Alle zonden ineen”, schiet Plijnaar in de lach. Hij krijgt pretoogjes: “Ik stond bij de strips, Jan wil nog steeds niet toegeven waar hij in de winkel stond! We kregen gelijk ruzie en dat vonden we inspirerend. We gingen naar de film en bleven daarna urenlang de film uitpluizen.

Dat deden we al snel avond na avond en als bij Robert nog licht brandde, gingen we bij hem verder discussiëren. Bij hem thuis lazen we de eerste strips van Sjors en Sjimmie die hij tekende. Jan en ik zeiden dat we véél betere grappen konden verzinnen, dus we zijn met zijn drieën naar de uitgever gegaan en die stelde eenvoudig: als je het dan zoveel beter weet, ga het dan ook maar doen. Zo werden de wiroja’s geboren, Wilbert, Robert en Jan. Jan en ik schrijven heel strak. Onze grappen hebben een hoog octaangehalte en we hebben 57 albums geschreven, geredigeerd en begeleid. Het heeft lang stilgelegen, maar sinds 2019 zijn Sjors en Sjimmie nieuw leven ingeblazen in Stripglossy.”

VLNR: 1 storyboardpanel (Minions, 2015), 2 vuurvlieg Raymonde maakt zijn longen schoon (De Prinses en de Kikker, 2009), 3 storyboardmoment uit INKT, een stereoscopische ultrakorte film, in samenwerking met en geproduceerd door de Rotterdamse studio Ka-Ching Cartoons (najaar 2020 in de bioscoop), 4 ruwe schets van een verhaalmoment (The Lorax, 2012)

Een ticket en een contract

Meer nog dan om de scenario’s over twee rebelse pubers, is Plijnaar bekend om zijn werk in de VS. Hij is medeverantwoordelijk voor de verhaallijnen en grappen in films als Verschrikkelijke Ikke en Hoe tem je een draak. Ook hier blijkt hij terechtgekomen via Daan Jippes: “Daan werkte een paar jaar bij Disney Publications. In 1995 kwam Disney met The Lion King en die film bracht achthonderd triljoen triljard dollar op. De overige filmstudio’s roken een goudmijn en gingen ook animatiefilms maken, met als gevolg dat de talent pool leeg raakte in de VS. Dat talent moest van buiten Amerika komen en dus kwamen de headhunters ook naar Nederland. Daan tipte me en ik heb die mensen uitgenodigd voor een lunch. Binnen tien minuten zeiden ze: ‘You’ve got the right kind of energy!’ Ik kreeg een ticket en een contract en zo kwam ik in de Amerikaanse animatie-industrie terecht.

Op een gegeven moment zat ik bij Warner, maar die hadden een vreselijk distributiesysteem. Toen was er een grap: if you want to stop aids, you have to distribute it by Warner Bros. Ik heb er drie jaar keihard gewerkt, maar toen werd de studio opgedoekt omdat drie van hun films flopten. Ik had nog een paar maanden op mijn werkvisum en hoorde via-via dat er een bijzonder project in Dallas gaande was. Of ik interesse had? Dat bleek de tweede volledig digitaal gemaakte animatiefilm ooit, Jimmy Neutron. En terwijl ik daaraan werkte, besloot de hele industrie over te stappen op die techniek. Omdat er nauwelijks story artists waren met dergelijke ervaring, werd ik ineens hot.

Ik had de projecten voor het uitkiezen. Nou, ik was nog nooit in New York geweest, dus daar ging ik heen. Ice Age heette die film; dat werd een gigantische superhit. En weet je wat de grap is? Voor een story artist maakt het niet uit op welke manier de film uiteindelijk gemaakt wordt. Al maak je een klei-animatie in poep, voor het verhaal an sich maakt dat geen verschil. Maar mijn kostje was gekocht: ik werd geassocieerd met succes – een afrodisiacum voor hongerige producenten.”

Bekvechten

Het mooiste aan animatie vindt Plijnaar de samenwerking. Hij voelt zichzelf entertainer, iemand die anderen nodig heeft om het beste uit zichzelf te halen: “Dat je met twaalf man bij elkaar zit en gaat bekvechten om tot de beste grap te komen. Dan wordt het spannend en daar wordt je werk beter van. En zonder irritatie maakt een oester geen parel, tenslotte. Laat je uitdagen door collega’s, zorg dat jij je grappen moet verdedigen tegenover anderen. In mijn ogen zit hier het verschil tussen de amateur en de professional: de amateur duldt geen kritiek op zijn ‘briljante’ idee, de professional pakt zijn idee op en wurgt het, gooit het tegen de muur en steekt het in brand om te kijken of er misschien zwakke plekken in zitten. Pas als het dan overeind blijft, heb je een werkelijk sterk idee te pakken.”

‘De professional pakt zijn idee op en wurgt het, gooit het tegen de muur en steekt het in brand’

Toch zijn de scenes die het witte doek halen, volgens de story artist vaak minder grappig dan wat er in eerste instantie bedacht wordt. Daar blijkt een wetmatigheid voor te zijn: hoe groter het publiek, hoe algemener je moet zijn. “Rotterdammers onder elkaar kunnen een grap over de Euromast maken en iedereen snapt hem. Zet er een Amsterdammer bij en de grap werkt niet meer. Animatie is voor een miljoenenpubliek van alle nationaliteiten en culturen. Al die mensen moeten snappen wat zij in die film zien.

Dat noemen wij de Walmart Encyclopedia of shared knowledge: de kennis die iedereen overal ter wereld met elkaar deelt en we blijken vaak maar weinig kennis met elkaar gemeen te hebben. Neem Van Gogh. We weten allemaal dat hij schilderde en dat er iets met een oor was. Maar het wordt al lastiger als je de naam van zijn broer vraagt of wat de link tussen Van Gogh en de postbode is. Je moet dus heel veel uitleggen en kunt alleen op een heel algemeen niveau grappen maken.”

De hemel van de animators

Inmiddels is Plijnaar met pensioen, al moet hij erom lachen: “Zodra je met pensioen gaat, stromen de telefoontjes binnen want dan weet iedereen dat je tijd hebt! Maar het is wel mooi geweest. De laatste vier films die ik maakte, waren een prequel, een sequel, een remake en een spin-off. Toen wist ik dat de originaliteit wel verdwenen is uit Hollywood en voelde ik dat het klaar is. Ik kwam in de VS toen de films nog 2D waren. Toen liepen er nog grote namen van het eerste uur rond. Chuck Jones, schepper van Roadrunner en regisseur van veel Bugs Bunny-films, kwam regelmatig buurten toen ik werkte in de studio van Warner Brothers. Of zat ik ineens te lunchen met Joe Grant, 93 jaar oud en ontwerper van vrijwel alle Disney-characters vanaf Sneeuwwitje, Pinokkio en Dumbo. Ik liep Mark Davis tegen het lijf, de man die de koningin in Sneeuwwitje tot leven bracht. Maar bovenal ontmoette ik de man die me op achtjarige leeftijd inspireerde om te gaan tekenen via een prentenboekje dat mijn ouders me gaven: Bill Peet. Hij had helemaal in zijn eentje 101 Dalmatiërs bedacht. Het was alsof ik dood was en de hemel van de animators betreden had.”

Plijnaar drinkt de laatste druppels silver tequila en kijkt meewarig de druilerige Rotterdamse middag in. Those were the days, lijkt hij te denken. Dan glimlacht hij weer: “Ik rommel weer lekker met Robert en Jan aan Sjors en Sjimmie. Dat maakt het cirkeltje wel mooi rond eigenlijk.”