Drie dagen na het bombardement op Rotterdam wordt al besloten tot de wederopbouw. Op 17 mei 1940 wordt in het Stadstimmerhuis een plan bedacht om de gehavende stad op de been te krijgen. Het duurde nog tot 1946 voordat de werkzaamheden fysiek van de grond komen, maar niets heeft het huidige Rotterdam zo getekend als deze wederopbouwplannen. Gers! loopt met architectuurhistoricus Wijnand Galema langs (on)bekende plekken die tot op de dag van vandaag de routing door Rotterdam bepalen.
Bij de Bijenkorf stapt Galema van zijn fiets. Voor de ingang aan de Coolsingel is een mooie plek om een wandeling door het wederopgebouwde Rotterdam te starten. Terwijl Galema zijn fiets op slot zet, dringt het wonderlijke besef door dat de karakteristieke parfumlucht van het warenhuis zelfs door een dichte deur heen te ruiken is. Het brengt een gevoel van herkenning, dat helpt het rare aanzicht van een overdag gesloten Bijenkorf iets te relativeren.
Toen Galema de uitnodiging kreeg voor deze wandeling, wilde hij even nadenken. Hij twijfelde of het gepast was om tijdens een pandemie een verhaal te maken over de wederopbouw van Rotterdam. Een terechte en begrijpelijke twijfel. Hij besloot toch mee te werken. Want hij vindt de wederopbouw van Rotterdam een verhaal dat verteld moet worden. Zeker in het jaar waarin de bevrijding 75 jaar geleden is. Bovendien kunnen we, denkt hij, er misschien wel van leren als we het leven in het post-coronatijdperk opnieuw moeten opbouwen. De tocht voert door onze geliefde thuisstad, die haar adem lijkt in te houden en daardoor in niets op zichzelf lijkt.
Veldbed
Na het bombardement lag de stad in puin, maar werd razendsnel besloten tot de wederopbouw. Die snelheid van handelen was mede ingegeven door de angst dat anders weleens NSB’ers of Duitsers het voortouw zouden nemen in die wederopbouw. Het gemeentebestuur gaf stadsarchitect Willem Gerrit Witteveen de opdracht een plan te maken voor ‘een geheel nieuwe binnenstad’. Witteveen kreeg een verdieping in de bibliotheek aan de Nieuwemarkt, een veldbed en een paar medewerkers tot zijn beschikking. Daarmee moest hij Rotterdam zo snel mogelijk een nieuw hart bezorgen.
Scheefbouw
Galema loopt richting de Coolsingel en houdt stil midden op de weg. Dat kan. Niet alleen vanwege de openhartoperatie die de binnenstad op dit moment ondergaat, ook vanwege het weinige verkeer dat er nu rijdt. “Daarin heeft het Rotterdam van nu wel iets weg van het Rotterdam van 1940,” vergelijkt Galema het stadsbeeld. “Toen was er ook nauwelijks leven op straat.” Uitkijkend over de Coolsingel, richting de Maas, vraagt Galema of iets opvalt aan de architectuur van het oude bankgebouw van De Rotterdamsche Bank, waar nu boekhandel Donner huist. Dat die wezenlijk anders is dan die van zijn broers en zussen aan de straat? “Klopt, maar er is nog iets mee aan de hand,” antwoordt Galema op nieuwsgierigmakende toon. “Het gebouw staat ‘scheef’ ten opzichte van de andere gebouwen aan de Coolsingel.” Het is zo’n gevalletje ‘als je het eenmaal ziet, kun je het niet meer niet zien: over de hele Coolsingel grenst de architectuur direct aan de verkeersaders. Maar het bankgebouw wijkt daar als enige dus vanaf, alsof het op het laatste moment een stuk naar achter is geduwd.
‘Van Traa’s Basisplan tekent het skelet van het Rotterdam waar wij nu in rondlopen’
Monumentaal straatbeeld
Deze vreemde samenstelling vindt zijn verklaring in de eerste wederopbouwplannen van de stad, stelt Galema: “Witteveen hield in zijn ideeën vast aan het vooroorlogse, monumentale straatbeeld. Hij wilde de stad herbouwen zoals ze was, maar dan nog mooier. Als vernieuwing pleitte hij voor een betere verkeersdoorstroming door het centrum en sanering van de krottenwijken achter de Goudsesingel. In Witteveens visie ging esthetiek boven economisch herstel en dat zorgde later voor veel kritiek. Vanuit Rotterdamse ondernemers, maar ook vanuit architecten en stedenbouwkundigen. Zij wilden niet terug naar het oude, maar de stad juist vernieuwen en moderniseren volgens de nieuwste inzichten.”
Bevoorrading over water
In 1941 wordt het reanimatieplan van Witteveen goedgekeurd door het gemeentebestuur. Maar door de oorlogssituatie – Nederland werd nog steeds door Duitsland bezet – kwam de bouw nauwelijks van de grond. Met de vooroorlogse economische situatie in zijn achterhoofd, verbreedt Witteveen het water tussen de Hoogstraat en Meent en legt kades aan die hij verbindt met lage, bakstenen bruggen. Allemaal bedoeld om bevoorrading en transport over water weer mogelijk te maken. Los van deze – tegenwoordig wat verwaarloosd ogende – bruggen en een aantal noodwinkels en bedrijfspanden, blijft de binnenstad van Rotterdam tot 1946 vrijwel leeg. Alleen de Rotterdamsche Bank weet snel daad bij woord te voegen en bouwt nog net voor de bouwstop van 1942 een nieuw kantoor aan de Coolsingel. In de oude rooilijn dus en in die traditionele stijl die de plannen van Witteveen voorschreven.
Kantelpunt
Aan het eind van de oorlogsjaren worden de ideeën van Witteveen echter ineens openlijk bekritiseerd. Een groep Rotterdamse zakenlieden en vooruitstrevende architecten, onder leiding van Van Nelle-directeur Van der Leeuw, stuurt aan op een andere visie: Rotterdam als metropool. Witteveen raakt gedesillusioneerd en gaat met ziekteverlof.
Zijn assistent Cornelis van Traa volgt hem op. En met die wisseling van de wacht draait ook de stadse wederopbouwkoers met 360 graden, aldus Galema: “Van Traa slaat een compleet andere weg in dan Witteveen. Op basis van Witteveens voorzet maakt hij een stadsplan dat functioneel, overzichtelijk en vernieuwend is. In plaats van historiserende architectuur gaat hij uit van moderne bouwblokken van beton en glas. Van Traa’s Basisplan tekent het skelet van het Rotterdam waar wij nu in rondlopen.”
Ruimer, mooier, moderner
Aangespoord door Van der Leeuw en compagnons herziet Van Traa de inrichting van de Coolsingel. Oorspronkelijk liep de slagader van onze stad via het Stadhuis en dan langs het bankgebouw naar de Schiedamse Vest. Maar nu moest het nieuwe hart van Rotterdam niet meer verbonden worden met datgene wat haar als stad juist zo typeerde: water. De plannenmakers stellen voor de Coolsingel recht te trekken, te verbreden en uit te laten komen op de kade van de Maas, die later de Erasmusbrug zou gaan ondersteunen. “Een idee geïnspireerd op brede stadsboulevards van Amerika,” legt Galema uit. “Een vooruitstrevend idee, waarmee het huidige onderkomen van Donner naar achter kwam te liggen ten opzichte van de verkeersweg. Er was slechts één grote ‘maar’ aan het idee. Op de plek van de nieuwe Coolsingel stond nog één gebouw dat het bombardement had overleefd en niet was gesloopt: de Bijenkorf. Van Traa zag hierin echter eerder een kans dan een probleem. Een nieuwe Bijenkorf zou ruimer, mooier en moderner kunnen worden, net als de stad zelf.”
Reuzen
Via de Hoogstraat loopt Galema over de Witteveen-bruggen naar de Meent. Hij passeert de Laurenskerk, die door bommen werd beroofd van haar toren maar desondanks standhield, en de vele hoge nieuwbouw waar de binnenstad de laatste decennia mee is volgebouwd. Ondertussen vertelt hij uitgebreid door. Als geboren Groninger weet hij veel over Rotterdam, meer nog dan menig geboren en getogen Rotterdammer, lijkt het. Terwijl Galema doorpraat, wordt zijn blik constant omhooggetrokken. Hij lijkt de gebouwen te beschouwen als anderstalige reuzen die met hem in gesprek willen. Galema kijkt, analyseert en weet over bijna elk gebouw wel iets te vertellen. Galema begrijpt de stad en haar verleden. Zo blijkt opnieuw als hij aankomt op de Meent.
‘Dat wat wij nu sociaal isolement noemen was in de wederopbouwperiode heel gewoon’
Verdeling
Ook hier kan hij midden op straat halthouden, zo rustig is het nu corona de stad gegijzeld heeft. De drukke winkelstraat waar normaal gesproken ronkende auto’s en knallende quads een sprint trekken, lijkt verlaten. Galema legt uit dat de lage architectuur met winkels beneden en woningen erbovenop kenmerkend is voor de functionele stijl, die Van Traa voor ogen had: “De nieuwe binnenstad werd ingedeeld in blokken, waarover de economische bronnen werden verdeeld. Zo werd industrie naar de Waalhaven en daarbuiten verplaatst, en moesten winkeliers en kleine bedrijfjes terugkeren in het centrum. Keuzes met een pragmatische grondslag, bedoeld om de economie zo snel mogelijk weer op gang te krijgen. Mobiliteit en snelheid waren daarbij belangrijk. Dat is ook de reden dat je overal in de stad expeditiehofjes vindt. Deze kleine binnenplaatsen waren bedoeld om winkels te bevoorraden zonder het winkelende publiek, en dus de economie, daarmee te storen.”
Sociaal isolement
En zo probeert Van Traa orde te scheppen in de chaos die Rotterdam op dat moment nog is. Vanaf 1946 wordt de binnenstad actief herbouwd. Eind jaren zestig kenmerkt het nieuwe Rotterdam zich als een zakelijke, veelbelovende stad. Maar ook als een kille stad, omdat er weinig te beleven is in het hart ervan.
Dat is althans de kritiek van jongeren, die past binnen het wereldwijde protest van de jaren zestig en zeventig. Volgens de jongere generatie is de harde economische focus van de wederopbouwplannen voorbijgegaan aan het feit dat een stad ook gezellig moet zijn. Ze hebben een punt; de Rotterdamse binnenstad telt, in die tijd zeker, meer kantoren dan woningen en vertier is schaars. “Ook daarin lijkt de stad van toen misschien wel een beetje op die van nu,” analyseert Galema. “Vertier is al lang niet schaars meer, maar door de corona-pandemie zijn al die gezellige plekken gesloten. In de jaren zestig bestonden die plekken nauwelijks. Dat wat wij nu sociaal isolement noemen was voor Rotterdammers in de wederopbouwperiode heel gewoon.”
Doodzonde
De mondige roep om een ‘sfeervoller Rotterdam’ houdt na de jaren zestig en zeventig aan. Daarom investeert het gemeentebestuur in kleinschalige initiatieven die het stedelijk leven moeten stimuleren, en vraagt ze een aantal jonge Rotterdamse architecten woningen te ontwikkelen die gezellig, sociaal en aantrekkelijk voor jonge gezinnen zijn.
De architecten ontwerpen het Haagse Veer en complex Heliport, beter bekend als het ‘Kabouterdorp’. De speelse vormen en kleuren moeten vriendelijkheid uitstralen. Galerijen en pleintjes moeten contact tussen mensen bevorderen, zodat een hechte gemeenschap ontstaat die tegenwicht biedt aan het afstandelijke kantoorkarakter van de stad.
De gebouwen vielen toen en vallen nu nog steeds uit de toon bij de rest van de stadsarchitectuur, wat anno 2020 leidt tot discussie over het bestaansrecht ervan. “Ik kan me voorstellen dat niet iedereen nu nog warm wordt van deze architectuur,” geeft Galema toe. “Maar vanwege hun geschiedenis zijn ze onmisbaar voor het verhaal van Rotterdam. Ze horen bij de ontwikkeling van Rotterdam. Slopen zou echt een doodzonde zijn.”
‘Rotterdam heeft inmiddels pragmatisme en plezier weten samen te smeden tot een overtuigend, luid bonkend hart, waarin meer ruimte wordt geboden dan ooit tevoren voor particulier initiatief om de stad vorm te geven’
Het echte begin
Tot het jaar 2000 kwam stadsontwikkeling vooral vanuit het gemeentebestuur tot stand. Maar vanaf de eeuwwisseling zijn de rollen omgedraaid. Rotterdam heeft inmiddels pragmatisme en plezier weten samen te smeden tot een overtuigend, luid bonkend hart, waarin meer ruimte wordt geboden dan ooit tevoren voor particulier initiatief om de stad vorm te geven. Het gemeentebestuur toetst daarbij vooral of de ideeën binnen de toekomstvisie van Rotterdam passen.
Terwijl Galema vertelt, wandelt hij terug naar de Bijenkorf; Galema’s favoriete gebouw in Rotterdam. “Vanwege de vorm, het natuursteen in combinatie met de teakhouten belettering en het zeshoekige patroon op de gevels. Dat is mijn smaak. Maar ook vanwege de geschiedenis van het gebouw. Het bankgebouw ernaast was dan misschien het eerste gebouw dat in Rotterdam herbouwd werd, maar dat staat symbool voor de verder niet uitgevoerde wederopbouwplannen van Witteveen. Het was Van Traa die Rotterdam heeft gemaakt tot wat de stad nu is. En het eerste wat hij deed was de Bijenkorf verplaatsen. Dit gebouw markeert voor mij dus eigenlijk het echte begin van het nieuwe Rotterdam.”
Toekomstbestendig
De wandeling komt ten einde. Voor de Bijenkorf, op de Coolsingel die 75 jaar na de bevrijding opnieuw vormgegeven wordt. Gaat daarmee dan niet een stukje wederopbouwgeschiedenis verloren? “Dat niet”, meent Galema. “De vorm van de Coolsingel blijft namelijk hetzelfde. Er hoeft geen gebouw verplaatst te worden.” Toch blijft het voor de Coolsingel niet bij hetzelfde. “De autoweg is gehalveerd en daarmee wordt de auto, die in de wederopbouwplannen juist een absolute hoofdrol speelde, steeds een beetje meer geweerd uit de stad. Dat is in deze tijd van verduurzaming en klimaatverandering ook onvermijdelijk. Maar het mooie is: met de wederopbouwplannen die Van Traa voor de stad maakte, zijn dit soort aanpassingen heel goed mogelijk. In het nieuwe Rotterdam van Witteveen was zoiets heel wat moeilijker geweest. Zijn plannen waren toch minder toekomstbestendig.”