Rotterdammers maken Rotterdam

Twee eeuwen Afrika aan de Maas

Karin Koolen Tekst
Marieke Odekerken Beeld

Met de expositie Afrika 010 zet gastconservator Paul Faber de Afrikacollectie niet alleen terug in het Wereldmuseum; ook brengt hij de eeuwenoude relatie tussen de Maasstad en het Afrikaanse continent treffend in beeld. “De collectie bestaat uit topstukken van internationale waarde. Het is tijd om die weer aan de stad te laten zien.”

Een groep oudere Afrikaanse mannen kijkt ons vanaf het groepsportret fier en tegelijk wantrouwend aan. Het portret is eind negentiende eeuw gemaakt op het achterdek van het SS Erasmus dat voor anker lag bij de toentertijd bloeiende handelspost Banana. “Deze foto laat de cultuurclash tussen Europa en Afrika zien.” Paul Faber wijst op de combinaties in kledingdracht: Europese hoeden en pakken naast traditionele Afrikaanse kleding en waardigheidsstaven. De foto werd genomen kort na de koloniale Conferentie van Berlijn. ”Hun lot was al bezegeld: Congo viel in handen van Leopold II van België. De mannen verloren hun machtspositie en stonden aan het begin van een gruwelijk tijdperk.” Dat maakt de foto – groot afgebeeld in het trappenhuis naar de bovengelegen expositie – extra bijzonder en schrijnend.

Stripverhalen

Het verhaal vertellen van de ontstaansgeschiedenis van de Afrikacollectie van het Wereldmuseum. Dat doel had Paul met de expositie Afrika 010 voor ogen. Die geschiedenis vindt zijn oorsprong in Rotterdam. Paul: “Door zeevaart en handel is de band tussen Rotterdam en Afrika heel hecht. Al in 1860 voeren we vanaf de Maas naar Ghana en Liberia. Natuurlijk voor de import van palmolie, rubber en ivoor, maar de Rotterdamse jongens van de factorijen kochten en ruilden zelf ook van alles. Hun etnografische souvenirs brachten ze vaak naar musea, in het begin vooral naar dat van diergaarde Blijdorp.” Toen de diergaarde in 1939 verhuisde, schonk het bestuur de collectie aan het Wereldmuseum, toen nog Museum voor Land- en Volkenkunde geheten. Maar dat was niet de eerste gift die het museum kreeg. Al in 1885 schonk Hendrik Muller, gerespecteerd reder en handelaar en (als oprichter van de Nieuwe Afrikaansche Handels-Vennootschap) spin in het web in de Afrikaanse handel, zijn collectie bestaande uit honderden objecten aan het museum. Paul: “De oudste stukken danken we aan hem. Enorm waardevol!”

De expositie begint dan ook in de gesimuleerde werkkamer van Muller. In de ruimte klinken geluiden van schepen en zeemeeuwen. Paul: “Muller heeft nooit voet in Afrika gezet. Hij oriënteerde zich door middel van gedetailleerde kaarten.” Hij wijst op een map in de vitrine. “Deze vonden we bij toeval in het depot in de Alexanderpolder. Zijn initialen staan op de kaarten. We sprongen een gat in de lucht.”

In de donkere ruimte treffen we wapens, jenever en textiel, belangrijke exportproducten uit die tijd. Maar ook souvenirs, zoals slagtanden van olifanten waar spiraalvormig een soort stripverhalen in zijn uitgesneden. Vanuit de werkkamer gaat de reis door naar de volgende ruimte. Alsof we de Afrikaanse kustlijn volgen, belanden we van Liberia in Ghana, Congo en Mozambique.

Ongeluk

De liefde voor Afrika ontstond bij Paul per ongeluk. Letterlijk. “In een winkeltje vol curiositeiten gooide ik met mijn legerrugzak een beeld om. Dat brak in drie stukken. Ik vond het toen een oerlelijk beeld, maar mijn vader was WA-verzekerd en stelde voor dat ik het kocht. Thuis kreeg het gerepareerde beeld een plaats in zijn werkkamer. Steeds meer ging ik de expressieve vorm ervan waarderen, totdat het naar mijn kamer verhuisde. Het was een Tjiwara-opzetmasker; er staat er nu ook een in de tentoonstelling.”

Paul vertrok in 1978 voor het eerst naar Afrika voor een rondreis. “Naar Ghana. We waren praktisch de enige blanken, een totaal andere wereld, mensen keken ons na! Maar na een paar dagen wilden we niet meer weg. De intensiviteit van de mensen, de cultuur, de openheid; het greep me.”

Maar Afrikaanse kunst is niet makkelijk, stelt de kunsthistoricus. “Het is heel expressief, met krachtige vormen en een vaak ingewikkelde symboliek en betekenis. Zeker de oude Congolese kunst is diepgeworteld in de geestenwereld. Je moet je ervoor open durven stellen. Elk stuk is een uniek verhaal, gecreëerd door mensen als jij en ik, binnen een bepaald tijdperk in een bepaalde regio, vanuit een positie binnen de hiërarchie en als antwoord op de uitdagingen van het leven. Duik daarin, en het wordt almaar ingewikkelder én fascinerender. Het moet gaan jeuken en prikkelen. Dat wil ik bereiken.”

Kortsluiting

“Dit beeld is de beste in zijn soort”, zegt Paul als we bij de Nkisi N’kondi Mangaake staan. Het beroemde negentiende-eeuwse Congolese krachtbeeld is beslagen met spijkers en doet dreigend aan. In een holte bij de buik bevindt zich de ‘magische stof’. Paul heeft een anekdote. “In 1997 werd de Nkisi in het kader van het Africa meets Africa project tijdelijk naar de National Gallery in Kaapstad gebracht. Daar maakten ze de kist open. Ze hadden zelfs wierook aanstoken om de voorouders ter wille te zijn. Een goede vriend van mij was erbij aanwezig, dus ik heb het van horen zeggen, maar hij is een hele nuchtere jongen. Alles ging uiterst voorzichtig, handschoenen aan… Het moment dat het Nkisi de Afrikaanse grond raakte voor het eerst sinds 1906, sprongen alle stoppen van het museum en de wijde omtrek door. Toen de straat open moest bleken de kabels gesmolten…”

We eindigen de expositie met foto’s van het heden; een Kaapverdische kerkgemeenschap, een Somalische vrouwengroep, Senegalese muzikanten, een Afro-kapsalon. De foto’s zijn gemaakt door Joop Reingoud en Linda Malherbe van Verhalenhuis Belvédère en weerspiegelen de historische groepsportretten. Want cultuur leeft en gaat almaar door. Paul: “De nazaten maken eigentijdse kunst, geïnspireerd door verleden en heden. Kijk alleen maar de haarsculpturen van Meschac Gaba. Bij Afrika denken mensen nog vaak aan rieten rokjes à la Kuifje in Afrika, maar de werkelijkheid is heel divers en veel minder exotisch dan gedacht wordt.”