Bestsellerauteur Ernest van der Kwast houdt van literatuur en van Rotterdam. Hij maakt zich dan ook hard voor een sprankelender literair landschap in de stad. Tegelijk pleit hij voor een wat meer gefluisterde trots op Rotterdam. Het geroeptoeter van de citymarketing maakt hem moe. In plaats van navelstaren naar al die iconische gebouwen wil hij de blik naar buiten richten. “We moeten iets groters willen uitstralen dan alleen de stad.”
Geconcentreerd draait hij de arm van een houten koffiemaler in de rondte. Een waterig winterzonnetje verwarmt zijn rug door de grote ramen van de woonkeuken. De gemalen koffie gaat samen met wat kokend water in een klein, glazen doordrukpotje. Het glas maakt een venijnige tik als hij het op de houten tafel zet. Met zijn lange ledematen klimt hij wat onhandig over de tafel en gaat zitten op een wit bankje. Op de laptop staat Wikipedia open. Hij lacht hartelijk.
Zijn Wikipedia-pagina klopt voor geen meter. “Dat is op het conto van anderen. Ik doe niet de moeite het aan te passen. Wie mijn boeken leest, onthoudt hopelijk hoe het werkelijk zit.” Dus nee, hij kwam niet na een jaar uit India over naar Nederland om in Kralingen te gaan wonen.
De man…
Hoe het wel zit? In de roman waarmee hij bij het grote publiek bekend werd – Mama Tandoori – staat het wel goed. De kleine Ernest werd geboren in India, omringd door de overdreven goede zorgen van zijn tantes, de zussen van zijn moeder. “Mijn vader moest zijn militaire dienst inhalen. Ik ben het derde en laatste kind van mijn ouders.” Mama moest al voor twee kinderen zorgen en met een man die zich in het leger druk maakte over de huisstofmijt (‘hij kon als arts onderzoek doen in het leger’) was zij op zoek gegaan naar de steun van haar zussen.
“Twee weken na de dramatische gebeurtenis van mijn geboorte kon ze weer terug naar huis”, lacht Van der Kwast met glimoogjes. Zijn vader werkte al die tijd aan zijn onderzoek. “Ik weet de Latijnse naam van het beestje niet, maar ik weet wel dat die mijt belangrijker was dan de geboorte van zijn laatste kind.” Zo’n begin is natuurlijk niet veelbelovend, maar: “Na 35 jaar begin ik het langzaam van me af te schudden dat de huisstofmijt belangrijker was dan ik.” Hij duwt het dikke hoornen montuur hoger op zijn neus en glimlacht nog eens om zijn strijd met de Dermatophagoides pteronyssinus (want daar heeft Wikipedia het dan weer wel bij het rechte eind).
PvdA
Mama Van der Kwast keerde terug naar de Jericholaan in Kralingen, die min of meer de overgang van arm naar rijk in de wijk markeert. De familie hoorde niet bij de gegoede oostelijke kant van de wijk en zijn moeder voelde zich zeker niet horen bij de minder bedeelde westelijke kant ervan. “Hoewel ze het graag gewild had, hoorden we niet bij de rijke kant. Ik was laatst bij de adjudant van koningin Beatrix, inmiddels ook met pensioen, om een stukje voor te lezen uit Mama Tandoori. Toen besefte ik: O ja, dit is het andere deel van Kralingen. Zij lachen ook op heel andere momenten.”
‘Ik heb een verstandelijk gehandicapte broer en óók hij moest staatssecretaris van Financiën worden!’
“Mijn jeugd was mooi”, denkt de schrijver terug, terwijl hij zijn achtertuin inkijkt. “Onder leiding van de PvdA werd de halve buurt gesloopt want alles wat oud en mooi was, moest weg. Daar kwam sociale woningbouw voor terug met trespa-platen in pastelkleuren.” Dat was natuurlijk niet om aan te zien, is Van der Kwast misprijzend van mening, maar voor kinderen was het een feest. “Ik was altijd vies, een soort zigeunerkind met zwarte rouwranden onder mijn nagels. Ik kan me herinneren dat een meisje op de knop van een bouwlift had gedrukt. Zij was omhoog geschoten en gilde van boven om hulp. Haar vader, alcoholist, kwam met zijn dikke buik aanzetten en werd heel boos op haar. Daar stonden wij als Kralingse semi-kakkers ademloos naar te kijken. Dat meisje en die vader, dat is het beeld van mijn jeugd.”
Argwaan
Die jeugd is ook: gedrild worden door zijn moeder. De kleine Ernest moest advocaat worden, notaris, arts of neurochirurg. Of wellicht staatssecretaris van Financiën, dat mocht ook. Zelf geloofde hij ook een tijdlang dat een van deze beroepen zijn toekomst zou zijn. Maar op het Erasmiaans Gymnasium liep hij theaterregisseur Jules Terlingen tegen het lijf. Die vroeg Van der Kwast samen met een aantal andere leerlingen theaterstukken te gaan schrijven. “We schreven drie stukken per jaar. Ik ben Jules nog dankbaar dat hij tegen dat drukke jongetje heeft gezegd: ‘Ga jij maar schrijven.’ Het plezier was er direct en dat is er nog steeds. Zo blij als jij je voelt op een mooie warme dag, zo voel ik me als ik zit te schrijven.”
Zijn ouders, en zeker zijn moeder, keken met argwaan naar zijn schrijfambities. Een kunstenaar, dat stond gelijk aan in de goot belanden. “Ik heb een verstandelijk gehandicapte broer en óók hij moest staatssecretaris van Financiën worden! Ik ben economie gaan studeren aan de Erasmus Universiteit, maar mijn liefde lag echt bij literatuur. Ik heb twee boeken geschreven tijdens mijn studie. ’s Nachts. Ik zat overdag in de collegebanken. Ik denk dat mijn moeder me het meest gevormd heeft. Van haar heb ik de idee dat je altijd meer dan honderd procent geeft.” Ook geeft hij ruiterlijk toe dat zijn moeder nog altijd als een stem in zijn hoofd aanwezig is: zie je wel, daar lig je dan in de goot. Had nou maar naar mij geluisterd. “Ik heb last van bewijsdrang richting mijn moeder.”
Een drang die lastig te bevredigen is, omdat zij alleen Engels leest. Van der Kwast laat zijn schouders iets hangen, maar veert snel weer op. “Nu mijn boeken vertaald worden, is er kans dat zij ze zal lezen. Ik vind dat belangrijk. Je bent toch op zoek naar goedkeuring van je ouders; je wilt ze betoveren met je werk. En dat is lastiger als je iets anders doet dan zij kennen. Ik zie collega’s die uit gezinnen komen waar kunst vanzelfsprekend was. Dan is bevestiging makkelijker. Iemand als Abdelkader Benali kan zich wel verplaatsen in wat ik voel. Hij zei me ooit: ‘Bij ons in de kast stonden twee boeken: de Koran en de telefoongids.’ Zo erg was het nog net niet bij ons thuis, maar de warmte voor cultuur bij anderen, had ik soms ook wel willen voelen.”
… de schrijver…
Ondanks een frisse tegenwind in huize Van der Kwast, zet de jonge Ernest wel door. De liefde voor de literatuur is gewoonweg te groot om zich op te sluiten in een stoffig notariskantoor of om baas te zijn van het ministerie van Financiën. En als hij, gezeten aan de eettafel in zijn woonkeuken, denkt aan het vak dat hij beoefent, geeft hij onomwonden toe: “Het is wel echt werken. Een roman schrijven is een marathon: makkelijk wordt het nooit, maar verslavend is het wel. Je bent minstens een jaar bezig. Elk woord wikken en wegen.”
‘Na 35 jaar begin ik het langzaam van me af te schudden dat de huisstofmijt belangrijker was dan ik’
Van der Kwast sluit zich op als hij aan een boek werkt. Neem zijn meest recente werk, De ijsmakers. Via Dorine de Vos, eigenaresse van Villa Augustus, kon hij terecht in de oude dienstbodewoning van een van de jaren-20-flats aan de Westzeedijk. “Elke ochtend om kwart voor zeven ging ik daar zitten. Als ik binnenstapte, leverde ik mijn telefoon in. Pas als ik vijfhonderd woorden op papier had, stond ik op. Dan ging ik naar mijn kantoor aan de Coolsingel tegenover het stadhuis, dat huurde ik van de Stichting Kunstaccommodatie Rotterdam. Een plek waar je goedkoop een ruimte kunt huren als je kunstenaar, communist of homo bent. Ik zei altijd: wij hebben beter uitzicht dan Aboutaleb, want hij kijkt op óns uit. En dan ’s avonds thuis deed ik research op zolder voor het schrijven van de volgende dag.”
Verdere vaste rituelen heeft Van der Kwast niet als hij met een roman bezig is. “Ik heb wel boeken bij me. Mocht ik stilvallen, dan lees ik een stuk en krijg ik vanzelf wel weer inspiratie. Ik hoef niet eerst te masturberen of tijdens het schrijven mijn broek op mijn knieën te laten zakken. Ik ben Gerard Reve niet. Wel moet ik altijd eerst een paar espresso’s op hebben, maar dat heeft niet veel met schrijven te maken. Ik kan vrij weinig voor ik een espresso op heb.”
Dat schrijven hard werken is, blijkt verder wel uit zijn levenspatroon in deze periodes. Bijzonder vroeg op, niet in staat de kinderen naar school te brengen (‘inmiddels heeft mijn vriendin werk, dus als ik dit voorjaar aan een nieuw boek begin, kan ik niet meer zo egoïstisch zijn’) en afspraken na 22:00 uur zijn uit den boze. “Ik moet fris zijn. Een feestje in de Schouwburg of zoiets als het Lezersfeest is het me niet waard om een dag schrijven te missen. Maar dan lig je dus wel als een soort Maarten ’t Hart om tien uur ’s avonds met je pyjama aan in bed.”
… en de stad
Literatuur zit in zijn ziel. Van der Kwast schrijft niet alleen boeken, hij is altijd met literatuur bezig: houdt talkshows en organiseert literaire programma’s in de stad. En hij werpt zich op als pleitbezorger voor een gezonde literaire infrastructuur in Rotterdam. Het boekenlandschap in de stad vindt hij te mager: “Hier zit geen uitgever van betekenis. Met het Lezersfeest en Poetry International hebben we goede festivals in handen, maar het valt in het niet bij wat er in Amsterdam of Den Haag gebeurt. Ook het aantal auteurs in de stad is laag in vergelijking met de hoofdstad. “Het is wel fijn overzichtelijk. In Amsterdam hokt iedereen bij elkaar en vecht een grote groep om één bot; hier spelen we het bot zo af en toe gewoon aan elkaar door.”
Boek & Meester
Met literaire programma’s als ‘Nur Literatur’ en ‘Gooi een tomaat naar een schrijver & een roos naar de zangeres’ wist hij Rotterdam al een paar pareltjes te bezorgen. Nu staat hij te trappelen om een nieuw avontuur te beginnen. “Boek & Meester. Elke maand een grote internationale schrijver naar de stad halen. Auteurs die ons land aandoen, slaan Rotterdam vrijwel altijd over. Simpelweg omdat ze niet uitgenodigd worden. Dat gat ga ik opvullen. Het Nederlands Letterenfonds en goddank ook de gemeente Rotterdam hebben mijn aanvraag gehonoreerd. Ik zie het als een kans en een grote stap in de goede richting.”
Die goede richting is voor hem de blik naar buiten richten. Van der Kwast vindt dat er te weinig voorbij de stadsgrenzen gekeken wordt. Neem het Lezersfeest. Dat je op een poster staat met de tekst IK LEEST. “Het is zo benadrukken dat je Rotterdammer bent. Ik schaam me er haast voor. Ik ben er trots op dat mijn boeken ook in China gelezen worden. We moeten iets groters willen uitstralen dan alleen de stad.” Daan Roosegaarde is hier neergestreken. Van der Kwast leunt achterover en schudt meewarig zijn hoofd. “Maak hem niet klein. Maak van hem in godsnaam geen Rotterdammer.”
Bananen
Nog zo’n gruwel voor de romancier: de fixatie op lijstjes die de stad aanvoert met haar iconen. “Eerst riepen we alleen op de markt: ‘Bananen!!’ Maar we schreeuwen nu ook ‘Markthal!!’, ‘De Rotterdam!!’ en ‘Centraal Station!!’ Het is bijna een volkssport geworden in Rotterdam. Ik heb tien jaar in een bergdorpje in Italië gewoond. Daar schreeuwden ze ook. Omdat ze een complex hadden. Hebben wij dat ook nog steeds? Natuurlijk houd ik ook van de stad, maar ik fluister liever. In Rotterdam Late Night breng ik maandelijks een ode aan een bijzondere Rotterdammer: de grasmeester van de Kuip, de toiletjuffrouw van Zuidplein, de straatdokter, de loempiaverkoper op de markt. Niet de torens, maar de mensen zijn voor mij de pracht van de stad.”
‘Daan Roosegaarde is hier neergestreken; maak van hem in godsnaam geen Rotterdammer’
Citymarketing
“Citymarketing is de laatste jaren een steeds grotere rol gaan spelen. Zelfs kunst is tegenwoordig citymarketing. Neem het collectiegebouw van Museum Boijmans van Beuningen, een waanzinnige investering waarvan ik me afvraag of die niet veel beter in Zuid kan worden gedaan. Iets klein laten beginnen en tot iets moois laten uitgroeien, daar is geen ruimte meer voor. Als er een kunstwerk op het stationsplein komt, moet dat ook meteen een icoon zijn. Tegelijkertijd worden de kunstenaars op de Osseweistraat uit hun werkruimte gezet en is het Havenbedrijf met een procedure begonnen om de kunstenaars van het Quarantaine-terrein te verjagen. Dat moet vast ook een toeristische trekpleister worden. We zijn ons te veel gaan meten aan bezoekersaantallen voor de hotels en de festivals en te weinig aan wat het voor de mensen in de stad betekent.”
Hij leunt naar voren. “En toch”, zegt hij, “als ik naar mijn uitgever in Amsterdam ben geweest, kom ik graag terug. Hier zweeft alles minder. De Rotterdammer is lekker ‘wij doen wel gewoon’. En we hoeven echt niet terug naar de periode dat we de lijstjes met de slechtste cijfers aanvoerden, maar het roepen van nu, daar word ik wat moe van en het klinkt me te hol inmiddels.”
En daarom moet de Rotterdamse trots gefluisterd worden. De schoonheid van de stad ziet Van der Kwast niet in de fallussymbolen die de straten van Rotterdam overspoelen. De stad is op haar mooist in de kleine dingen: “De nieuwe fietserstunnel onder het CS. Zo’n klinisch witte buis. Kil en winderig. Daar staat tegenwoordig vaak een man saxofoon te spelen. Dat is Rotterdam op z’n mooist voor mij.”
Een gers lezersfeest
Gers! had eind 2015 een eigen podium tijdens het Lezersfeest in de Centrale Bibliotheek. Hoofdredacteur Sander Grip interviewde auteur Ernest van der Kwast live. Het geanimeerde gesprek werd afgewisseld met muziek van De Wet en de column Hoop van Marcel Jongmans. Grote delen van dit live-interview met de bestsellerauteur komen terug in dit artikel.
Een ode van Ernest van der Kwast
Grasmeester
Het gras van De Kuip is zelfherstellend. De Engelse naam luidt Regenerating Perennial Ryegrass. De belangrijkste eigenschap is dat het bij de meest extreme betreding zijn goede looks behoudt. De fabrikant noemt het zelfs ‘ijzersterk’. Ook head groundsman van De Kuip, Erwin Beltman, is vol lof over het Engelse raaigras. ‘De uitlopers groeien horizontaal,’ legt hij uit. ‘In plaats van losse grasplantjes heeft ieder plantje een verbinding naar andere wortels in de bodem.’ Hand in hand, kameraden geldt ook voor de grasmat in Rotterdam.
De grasmeester van De Kuip werkte achttien jaar lang als greenkeeper bij de Koninklijke Haagsche Golf & Country Club. In 2013 maakte hij de transfer naar Feyenoord, waar hij met zijn collega’s zes velden onderhoudt. Sinds Erwin Beltman de sprieten soigneert, is het hoofdveld tweemaal achterelkaar verkozen tot beste grasmat van de Eredivisie. ‘Een golfbaan is moeilijker te onderhouden, omdat die altijd dezelfde kwaliteit moet hebben,’ zegt Beltman. ‘Bij een voetbalveld werk je naar de wedstrijd toe. Maar je hebt wel meer schade,’ geeft hij toe. ‘Op een golfbaan worden geen slidings gemaakt.’
De slidings in de grasmat van De Kuip worden door Erwin en zijn collega’s dichtgetikt met een hark. Dat doen ze in de rust en direct na de wedstrijd. ‘Grotere speelschade’ – het klinkt als een eufemisme uit de mond van Erwin Beltman, je hoort hem denken: vernieling, vandalisme – ‘wordt gerepareerd met een holecutter.’ Het is een apparaat uit de golfwereld waarmee een hole wordt gemaakt. In De Kuip wordt er een rondje uit het veld mee gesneden, waarna transplantatie van gezond, glanzend gras plaatsvindt.
Het gras van De Kuip wordt met een bijna religieus te noemen toewijding onderhouden. Soms maait Erwin Beltman het veld wel negen keer in een week. Dat doet hij met een Engelse maaimachine die Dennis heet. Collega’s bij andere clubs zitten op een grasmaaier, Erwin loopt erachter, achter Dennis, en maait de ene na de andere baan. Hij kijkt, hij denkt, hij weet. ‘Er ontstaat een blauwdruk van het veld in mijn hoofd,’ zegt de grasmeester. Hij kent elke vierkante centimeter.
De kennis in De Kuip is groter dan elders. ‘In Eindhoven en Arnhem wordt het gras onderhouden door een aannemer,’ zegt Beltman. Hij schudt zijn hoofd. Met vijf man ontfermt hij zich dag in dag uit over het veld. Het wordt besproeid, bemest, belucht, belicht, bezand. Zelfs de viltlaag van dode grassprieten op de zoden wordt verwijderd. In de winter gaat er op sommige dagen een fleecedoek over het veld. Er is ook veldverwarming. Over kunstgras is Erwin Beltman kort: ‘Als het brandt, is het heel mooi.’
De lengte van het gras in De Kuip is exact 2,4 centimeter. Als ik de grasmeester vraag waarom het deze lengte heeft, zegt hij: ‘Dat bepaal ik.’ Even later voegt hij eraan toe: ‘Het veld kan het hebben.’ Ik vraag voorzichtig wat de spelers van de lengte vinden. Beltman antwoordt: ‘Er zijn spelers die verstand hebben van gras, maar die zijn op één hand te tellen.’
Sinds vorig jaar heeft de Zuiderbegraafplaats een stukje gras uit De Kuip waar asverstrooiingen plaats kunnen vinden. Maar vaak genoeg krijgt Erwin Beltman het verzoek of de as ook in het stadion kan worden verstrooid. Emotioneel kan hij het zich voorstellen, maar technisch gezien is het ongeschikt, zegt hij. As is niet goed voor gras. ‘Een beetje fan moet dat echt niet willen.’
Heel soms ziet hij onkruid op het veld. Het is de schuld van vogels, die zaden eten en hun ontlasting laten vallen op het gras van Erwin Beltman. Eén keer heeft hij een mol gezien, maar die kwam ook uit de lucht, uit de bek van een vogel. ‘De aarde onder het gras is vier centimeter diep,’ vertelt Erwin. Ik vraag of hij ooit een madeliefje heeft gezien in het veld. Of een boterbloem. Er komen rimpels in het voorhoofd van de grasmeester. Even heb ik het idee dat hij nadenkt, mijmert zelfs, maar dan zegt hij: ‘Nooit! Die rotzooi wil ik niet.’
In september verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij Het wonder dat niet omvalt, een bundeling van odes aan bijzondere Rotterdammers.
Ernest van der Kwast (1981) woont met zijn vriendin en twee kinderen in Kralingen. Hij brak in 2010 door met de biografische roman Mama Tandoori, die genomineerd werd voor de NS Publieksprijs. Van zijn meest recente roman, De ijsmakers (2015) verschijnen vertalingen in het Duits, Engels, Chinees en Koreaans. Naast auteur is Van der Kwast ook presentator van de maandelijkse talkshow Rotterdam Late Night (in WORM, Boomgaardsstraat 71). In september 2016 verschijnt Het wonder dat niet omvalt bij uitgeverij De Bezige Bij, een bundeling van odes aan bijzondere Rotterdammers.
De fotoshoot met Ernest van der Kwast kwam mede tot stand door de belangeloze medewerking van hotel nhow.