Rotterdammers maken Rotterdam

Twee harten, één orkest

Pascalle Winde Tekst
Daphne van Drenth Beeld

In het Rotterdams Philharmonisch Orkest zitten zo’n 124 topmusici. Mensen die leven op adrenaline, discipline, eindeloze oefenuren en het soort liefde voor muziek dat je carrière-keuzes dicteert. Maar er zitten ook twee mensen tussen voor wie het podium meer is dan alleen een werkplek. Voor wie het leven letterlijk in duet gaat: Wendy Leliveld (hoorn) en Simon Wierenga (trompet). Al 25 jaar een stel, allebei koperblazers, en al bijna drie decennia vaste gezichten binnen het orkest.

In hun huis in Hillegersberg zijn ze precies zoals je hoopt dat twee muzikanten die al zo lang samen zijn, zouden zijn: warm, nuchter, licht plagerig naar elkaar, zonder opsmuk. “Nee hoor, we zijn niet getrouwd”, zegt Simon meteen met een glimlach. “Maar we zijn wél al 25 jaar samen en hebben twee kinderen.” En een leuke hond, niet te vergeten, die kwispelend rondwandelt.

Love on stage

Hun ontmoeting had zomaar een cliché kunnen zijn, de vonk die overslaat in de orkestbak, een blik tijdens een solo, een toevallige stoelschikking. Maar hun verhaal is veel minder dramatisch dan dat. Ze kenden elkaar al van het Conservatorium in Amsterdam, al zagen ze elkaar daar niet vaak. “Ik had mijn baan bij het Rotterdams Philharmonisch al binnen”, vertelt Simon. “Die auditie had ik gewonnen tijdens mijn studie, en dat veranderde eigenlijk alles. Mijn focus verschoof meteen naar het orkest; repeteren, de nieuwe werkomgeving, de verantwoordelijkheid die erbij kwam. Daardoor was ik veel minder op het conservatorium te vinden dan andere studenten.” Wendy knikt: “Je was er inderdaad niet zo vaak. Maar ik snapte dat wel, als je zo’n plek wint, dan is studie alleen nog een formaliteit.”

Pas toen ze samen in het orkest terechtkwamen, gebeurde het. Lange tournees, veel samen reizen, dezelfde ritmes, dezelfde stress… en dezelfde humor. “In die tijd stonden we bekend als het orkest met de meeste stellen”, zegt Simon. “Ik geloof dat we er toen wel dertien hadden. Nu nog maar vier.” Wendy lacht: “Toch best bijzonder. In sommige bedrijven mag het niet eens.”

Vloek of zegen?

De vraag die iedereen stelt, is hoe het is om als stel samen te werken. Is het handig? Lastig? Benauwend? Inspirerend? “Voor mij was het best moeilijk”, zegt Simon eerlijk. “Jij vond het makkelijker”, knikt hij naar Wendy, die dat meteen bevestigt. “Maar je kan niet kiezen op wie je verliefd wordt”, vervolgt hij schouderophalend. “En als het dan je collega is… ja, dan is dat zo.”

Wendy ziet vooral de praktische kracht: “Onze werktijden zijn zo anders dan normale banen. Veel avonden, weekenden, overdag repeteren. Als je met iemand bent met een ‘normale’ agenda, dan wordt dat gewoon heel ingewikkeld. Wij zijn tenminste op dezelfde dagen vrij.” Dat wederzijds begrip is goud waard. “Als je morgen een zwaar concert hebt, hoef ik niet uit te leggen dat IKEA even geen optie is,” zegt Simon. “Dat weet zij.”

Maar het heeft ook een keerzijde. “Als je thuiskomt, hoef je niets meer uit te leggen”, zegt hij. “Dan ben je snel uitgepraat.” En praten ze er toch over, dan vinden de kinderen het geen probleem om het gesprek gewoon te stoppen. “Die zeggen: hou nou eens op over dat orkest!”

En ja, ook de praktische uitdagingen van een muzikaal leven kwamen voorbij, zoals de logistieke puzzel van twee touring-muzikanten met kleine kinderen. Oppaslijsten, combineerschema’s, buren, vrienden, opa’s en oma’s. “We hadden een hele poule”, vertelt Wendy. “Ik ben blij dat die tijd nu voorbij is hoor.”

Simon: “Hoewel we veel tijd samen doorbrengen, hebben we allebei nog wel heel erg onze eigen hobby’s en vriendengroepen. Er zijn ook zat stelletjes die alles samen doen, ook op tournee, die dan altijd met elkaar eten en naast elkaar in de bus zitten.” Wendy voegt toe: “Als de ander dan wegvalt of een keer niet mee gaat, sta je er wel alleen voor en heb je ook geen sociaal vangnet. Dat vinden wij wel heel belangrijk.”

Geen plan B

Beiden begonnen al jong met muziek. Simon op zijn achtste: “Mijn vader speelde trompet, dus discussie was er niet.” Wendy op haar tiende. Haar instrumentkeuze kwam vooral bij haar zus vandaan: “Ik wilde gitaar spelen, maar mijn vingers waren te klein. Mijn zus zat bij de muziekvereniging en tipte me hoorn te gaan spelen. Dus dan luister je. Ik heb er nooit spijt van gehad en vind het nog steeds het mooiste instrument.”

Dat ze uiteindelijk in het orkest belandden, voelt nog steeds als uitzonderlijk. “Vroeger werd maar 1 à 2 procent van de muzikanten toegelaten tot een orkest”, zegt Wendy. “Ik was echt bang dat ik al die jaren zou studeren en dan geen baan zou hebben.” Er is ook geen plan B voor het geval het orkest morgen weg zou vallen. Wendy: “Wij zijn heel beperkt opgeleid, eigenlijk. Wat kunnen wij nou? Maar reizen samenstellen lijkt me geweldig. Een eigen reisbureautje, helemaal op maat, de mooiste plekjes uitzoeken.”

Simon glundert: “Daar is ze héél goed in. En dan ga ik gewoon fietstours organiseren”, grapt hij. Zijn plan? “In ieder geval Iets met fietsen. Wielercafé, gravel- of mountainbiketochten… ik vind alles mooi. Of misschien iets met marketing, daar kijk ik nu al wat meer naar binnen het orkest.”

Muziek is net topsport

Over leeftijd zijn ze nuchter. “Ik ben 56”, zegt Simon. “En ik 54”, vult Wendy aan. Ze merken het wel: langzamer warm worden, langzamer herstellen. “Het schakelen gaat minder snel”, zegt Wendy. “Vroeger kon ik bliksemsnel reageren op de dirigent. Nu kost dat meer moeite.”

Voor koperblazers is het helemaal topsport. “Een oostenwind en je lippen zijn al te droog”, zegt Simon. “Dat horen mensen niet, maar wij voelen dat meteen. En griep is waardeloos met een blaasinstrument, maar je speelt wel door.”

Van sporten zijn ze ook niet vies. “Fietsen, wandelen, golfen”, zegt Simon. “Gewoon om fit te blijven en je hoofd leeg te maken.” De parallellen tussen muziek en topsport fascineert hen: peak performance, ritme, mentale focus. Wendy vertelt over Erben Wennemars die hele wedstrijden visualiseerde, tot op de seconde nauwkeurig. “Zo probeer ik soms concerten voor te bereiden. Die spanning thuis voelen, zodat het op het podium minder overweldigend is.”

Lachen om en leren van fouten

Gekke momenten zijn er genoeg, stelt Simon: “Als trompettist moet je vaak off-stage spelen. In gangen, achter deuren. Soms gaan deuren niet open, jaagt een suppoost je weg omdat je geen geluid mag maken… en soms wordt iemand niet opgeroepen en mist een hele sectie zijn inzet.” Wendy: “Een groepje hoornisten die tijdens een opera nog in de kantine zat en waardoor het hele stuk stilviel.”

Een keer, in dertig jaar, moesten ze stoppen midden in een concert. “Niemand wist meer waar we waren”, zegt Simon. “Toen begon de dirigent uit ellende maar opnieuw. Dat gebeurt echt nooit.” En dan was er nog die keer dat zíjn trompet niet was aangekomen. “Die stop je na het repeteren in je kist, die de organisatie voor je vervoert. Maar die keer was mijn kist niet meegekomen. Dan slaat de paniek toe, ga je iedereen bellen om een trompet te lenen. En als het niet lukt, tja, dan wordt jouw stuk soms maar weggelaten.”

Rotterdam als thuisbasiss

Beiden verhuisden naar Rotterdam voor het orkest en zijn nooit meer weggegaan. “De mentaliteit lijkt op die van Groningen”, zegt Simon. “Gewoon doen. Niet zoveel praatjes. Dat vind ik heerlijk.” Wendy ziet vooral de groei van de stad: “Twintig jaar geleden was het anders. Nu denk je iedere keer als een nieuw restaurant geopend is: daar moeten we heen.” Wat ze ook vaak doen: de natuur in, op momenten dat ze even geen muziek willen horen. Simon fietst dan, zoveel mag inmiddels duidelijk zijn. Wendy gaat wandelen met de hond of lekker in de tuin werken: “Daar word ik rustig van.”

Thuis staat er wel een piano in de woonkeuken. Die vangt overigens vooral stof, al móét hij er wel blijven staan. “Iedereen hoort een piano in huis te hebben”, zegt Simon resoluut. “Hij is wel een beetje vals, maar we doen hem niet weg”, voegt Wendy toe.

Stabiele liefde met een stevige beat

Terugkijkend, welk muziekstuk beschrijft hun relatie van inmiddels 25 jaar het best? Ze kijken elkaar aan. Wendy zegt uiteindelijk dat dit meer in Simon zijn straatje ligt en Simon kopt hem in: “John Adams – Short Ride in a Fast Machine.” Wendy schiet direct in de lach. “Tu-du-du-du-duuuuu… ja hoor, die!” Simon glimlacht: “Het is strak, modern, constant, het dendert door… dat past wel.” Wendy knipoogt: “Het stuk bevat niet héél veel liefde hoor.” Waarop Simon verdedigt: “Dat kun je er wel in leggen!” Om vervolgens eenvoudigweg te concluderen: “Het is niet dramatisch, niet vol pieken en dalen. Het gaat gewoon door. Net als wij. Stabiel, constant, maar nooit saai.” Wendy kan zich vinden in die uitleg en besluit: “Het is ook wel een écht Rotterdams stuk. Een beetje stads. Altijd in beweging.”