Als wethouder Economie, Wijken en Kleine Kernen gaat Roos Vermeij onder andere over de nieuw op te zetten democratische structuur in de stad: “We gaan terug naar de oudste vorm van besturen op wijkniveau die de stad kent. Aan het begin van de wederopbouw, stelde toenmalig burgemeester Pieter Oud de eerste wijkraad in. Daar keren we begin 2022, precies 75 jaar later, naar terug.” Bijzonder genoeg is een campagne als Rotterdam. Sterker door, opgezet tijdens de coronacrisis, een voorbode van wat we op wijkniveau kunnen verwachten van de nieuwe bestuursvorm.
Onder haar voorganger Barbara Kathmann ontstond in Rotterdam wat bekend is komen te staan als de vlondermentaliteit: “Kijken wat wél kan in plaats van alleen de ingewikkeldheid der dingen zien. Ook zijn we een coronaloket gestart met het idee: welke vraag je ook stelt, we gaan er altijd over. Dus als iets niet onder je verantwoordelijkheid valt, ga je het uitzoeken voor die persoon in plaats van hem of haar door te sturen naar het volgende loket. Wat we óók gedaan hebben: zichtbaar maken hoeveel veerkracht er in de stad zat tijdens de coronacrisis. Dat is gegaan via de campagne Sterker door. Als fysieke verschijningsvorm van deze campagne stonden er drie zeecontainers met 123.000 unieke Rotterdamse voornamen erop in het centrum. Die zijn inmiddels geschonken aan initiatieven in de wijken; eentje is er te vinden bij de Schiebroekse pluktuin Natuurtalent.”
Wat de campagne ons geleerd heeft, is de kracht van de wijken. Vermeij struikelt naar eigen zeggen over de initiatieven. Het leert haar hoe belangrijk het is voor de gemeente om op het niveau van de wijken contact te leggen met bewoners: “Je ziet overal in ons land een zeker chagrijn en wantrouwen jegens het openbaar bestuur. Dat richt zich op de vraag: staat de overheid nog naast mij of tegenover mij? Juist de coronacrisis en Sterker door hebben ons dichter bij de mensen in de stad gebracht: je ziet dat iedereen van zijn of haar werkplek afgerukt is en thuis neergezet is. In de eigen buurt. Gaan we in 2022 terug naar onze torens of blijven we in de wijken? Dat laatste heeft onze voorkeur, want wij zijn aan het werk vóór de stad en mét de inwoners van de stad. Op het niveau van de wijken staan we in mijn ogen het dichtst bij die inwoners. Daar moeten we zijn om de connectie te herstellen tussen het stadsbestuur en de Rotterdammers.”
Geweldig netwerk
Pieter Oud stelde de eerste wijkraad vast in 1947, een bestuursstructuur die tot de jaren 80 in zwang was. Toen kwamen de deelgemeentes, die werden vervangen door het wat schemerige systeem met gebiedscommissies en nu keert de stad terug naar het meest laagdrempelige niveau van de wijkraad. Deels is dat een poging om de slagkracht op wijkniveau, die met de gebiedscommissies eigenlijk uit de wijken verdwenen was, terug te krijgen.
Vermeij: “De wijkraad kan een geweldig netwerk gaan vormen om bewonersinitiatieven te steunen en stimuleren die voor specifieke wijken gelden. Elke wijk heeft eigen karakteristieken en het is de kunst elke wijk de speelruimte te geven om op hun niveau en voor hun specifieke situaties initiatieven te steunen en oplossingen te vinden.
Ik voel in elke wijk het DNA van Rotterdam, maar ik voel ook telkens iets typisch eigens. Kijk alleen al naar Hillegersberg en Schiebroek. Zij zijn één gebiedscommissie, maar de uitdagingen in de Bergsche Dorpsstraat zijn totaal anders dan bij de Stefanusschool in Schiebroek-Zuid.
Op de Coolsingel willen we de problemen in de wijken aanpakken op het niveau van die wijk en dat al die initiatieven die aansluiten op de behoeftes van een wijk tot bloei komen. Dat kan niet met uniform beleid dat je over alle wijken uitstort. Hoe kleinschaliger je opereert, hoe makkelijker het lukt om wel de aansluiting met de bewoners te vinden. Door uit de Rotterdam te komen en de wijk in te gaan, voel je waar het chagrijn vandaan komt én waar de energie zit. Alleen dan kun je het maximale uit de stad halen.”
Stimuleren en activeren
Zo bezien, keert de gemeente ook terug naar de periode van een andere oud-burgemeester: Bram Peper. Eind jaren tachtig onderkende hij dat de inwoners van de stad steeds vaker zelf het initiatief namen en niet meer gingen wachten op de langdradige processen die door een stroperig ambtelijk apparaat opgeworpen waren. Volgens Peper moest die zelfredzaamheid gestimuleerd worden, want waarom voor inwoners doen wat zij toch liever zelf wilden oppakken?
Feitelijk is de insteek die Vermeij schetst identiek: de gemeente stimuleert en activeert de kracht in de wijken door in die wijk de vinger aan de pols te leggen. “En wat ik hoop, is dat inwoners voelen dat wij willen helpen, dat we naast ze gaan staan. En dus niet meteen in de juridische reflex schieten van de vraag ‘wat zijn de randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden’, maar in onze nieuwe reflex van ‘wat kunnen we doen om je te helpen dit idee te realiseren?’ Die reflex die we aangeleerd hebben in de coronacrisis. Wat wij daarbij geleerd hebben: wij zijn na het opheffen van de deelgemeentes sterk in kolommen gaan denken. Maar zo denkt de Rotterdammer niet en bewonersinitiatieven passen al helemaal niet in die kolommen. Dus is de taak voor de gemeente: los het op en werk mee met wat er in die wijken leeft en speelt. Dat is volgens mij veel prettiger dan dat je als bewoner steeds tegen een muur oploopt en als ambtenaar steeds denkt: ik wil wel, maar hoe dan?”
Natuurlijk is er ook cynisme over de nieuwe stap in de Rotterdamse democratie. Want gaan we niet het zoveelste experiment aan na die deelgemeentes, gebiedscommissies en deelraden? Vermeij is zich daarvan bewust, maar denkt dat het antwoord op dat cynisme besloten ligt in het oude Engelse gezegde the proof of the pudding is in the eating. “Er is behoefte aan een nieuw elan op het gebied van wijkgericht samenwerken tussen gemeente en inwoners. En als ik iets geleerd heb in die korte tijd dat ik nu wethouder ben: als we in Rotterdam iets beginnen dan zetten we er met zijn allen onze schouders onder om het te laten werken.”