De trein rammelt over de wissels en stopt. Houten loodsen en nood-wachtkamer: Maasstation. Geblakerde muren, ingestorte huizen: Rotterdam. Door den middag ga ik terug naar mijn werk. Rond mij zwoegen de puinruimers, ze trekken gevels omver, ze slaan met houweelen op brokstukken muur, ze zweeten in de kalk-witte wereld onder de gloeiende zon.
Ze werken de een zus de ander zoo.
Verbeten of verveeld.
Met lust of tegenzin.
Iets van hun gedachten komt uit in de opschriften van hun keten. Er zijn er die almaar terugzien en zich afvragen Waarom???? Er zijn er die spotten met de vergane stad, die sarcastische namen hebben bedacht: Villa Puinhoeve, Villa Duizendschoon, Villa Bloemenweelde; Villa Tuinlust; Het Knekeltje. Er zijn er met humor: Grand Hotel Coomans 270 kamers adverteert er een, en een ander raadt: Breng uw vakantie in eigen land door, geniet van het panorama. Er zijn gestudeerden: De Archaeologenclub en Villa Ecliptica.
Maar velen zien vooruit en slaan de hand aan den ploeg. Naar betere tijden, noemen ze hun keet. Of: De rijzende Hoop. Luctor et Emergo, ik worstel en kom boven, staat er. En: Sine labore nihil, niets zonder inspanning. Saevis tranquillis in undis, rustig temidden der woelende baren. Ons volk is zijn vaderlandse kernspreuken toch nog niet verleerd.
Maar hoe ze het ook noemen, of ze zich nu aandienen als Puinknokkers of als de Puinkluivers, als de Puinswingers (met als nevenbord Repetitielokaal van het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest) als de Woestelingen of de Puinartisten, zij werken allen mee aan een nieuw Rotterdam, aan een nieuwe wereld. Dat is een grootsch werk.
Uit het boek 7 dagen Rotterdam van wijkpredikant Gijsbert van Veldhuizen (uitgeverij G.F. Callenbach, 1940)