Brandweerman Claidel de Noten en ambulance-verpleegkundige Liselotte Brokling hebben er wel lol in samen. Ze gaan uitvoerig op de foto, pakken voorwerpen op, leggen ze weer weg, lopen keer op keer heen en weer, prutsen wat met een brancard en maken grapjes met elkaar. Toch is duidelijk dat ze niet gewend zijn zo erg in de belangstelling te staan. Onder de dunne laag onderkoeldheid, schuilt schroom. Natuurlijk zijn ze trots op wat ze doen, maar het blijft gewoon werk. “En dat applaus is leuk, hoor, maar als iemand in de problemen zit, komen wij toch wel.”
In zijn donkere kazernetenue neemt De Noten plaats in een flexwerkkamertje op de kazerne aan de Frobenstraat. Zo’n uitrukpak staat wel stoer op de foto, maar het is veel te warm om lang te dragen. “Het is gemaakt om tegen extreme hitte te kunnen. Dan weet je wel hoe dik het is!” Toch had hij liever dit pak aan dan de kleding die ze als bescherming tegen corona gekregen hebben: “Heel fijn dat we het hebben, maar ik lijk wel op de winterschilder”, schiet hij in de lach.
De Noten is geboren voor het uniform. “Mijn eigen vader zat bij de politie en mijn pleegvader zat bij de Nederlandse marine. Dus ik dacht: wat er ook gebeurt, ik ga in een uniform. Wat het zou worden, dat zou ik wel zien. In militaire dienst zag ik een keer de brandweer oefenen. Op de luchthaven van Gilze-Rijen. Ik wist meteen: dat wil ik! Ik ben na mijn diensttijd gaan solliciteren. Alles met een uniform; van de politie tot de NS. De formulieren van de brandweer vielen als eerste op mijn deurmat en ik voelde: wat er ook gebeurt, dat gaat hem worden.” Hij lacht hard: “Ik ben niet gemaakt om stil te zitten. In de winter in het donker naar je werk en in het donker terug? Dan denkt mijn lichaam: waar is die zon nu gebleven? Nee joh, niks voor mij! Geef mij maar de brandweer.”
‘Als je er alles aan gedaan hebt, wat kun je dan nog meer? Niks’
“Je moet ook wel een beetje van actie houden”, valt Brokling bij. Ook zij zit inmiddels op haar gemak nu de fotoshoot achter de rug is. Zij wilde altijd al op de ambulance werken. “Ik heb eerst een tijd in het ziekenhuis gewerkt, trouwens, want het is een functie waar je levenservaring voor moet hebben. Na de opleiding verpleegkunde ga je werken op een specialistische afdeling, zoals spoedeisende hulp, anesthesie of de intensive care. En als je dan eenmaal naar de ambulance gaat, moet je extra opleidingen volgen. Veel kennis en ervaring dus. Niet gek allemaal, want we praten wel heel makkelijk over iets als een schietpartij, maar ga er maar aanstaan. Jij bent degene die er als eerste op afgaat.” Waarom dan die drive? Ze glimlacht, haast verlegen: “Gewoon, die actie.”
Bonus
“Geen dag is hetzelfde”, gaat De Noten verder. “De kazerne is ons huis voor 24 uur. Wij maken hier de boel schoon, we houden onze conditie bij, oefenen elke denkbare situatie. En op elk moment kan het alarm gaan. Het klinkt misschien gek, maar een uitruk is voor ons een bonus als er bij die brand geen slachtoffers zijn en als we hulpverlenen en het loopt goed af. Helpen is de aard van ons beroep, snap je. Dus als dat lukt, ben je blij.” Een leuke fik is natuurlijk altijd fijn voor de brandweer, maar De Noten geeft grif toe dat hij en zijn maten altijd naar het leed van iemand anders rijden. “Gelukkig zijn wij meer dan brandbestrijders. Als jij lekkage hebt, komen wij ook en leggen een noodoplossing aan om eerste hulp te verlenen. Mensen denken weleens dat wij alleen maar koffiedrinken als er nergens brand is, maar het staat niet in de krant dat wij ook uitrukken als iemand zich voor de trein geworpen heeft.”
‘Je moet een beetje hard zijn en je moet in staat zijn een muurtje te bouwen’
Ook Brokling geniet van de afwisseling: “Wij posten strategisch in de regio, zodat we snel ter plaatse zijn als dat nodig is. Eigenlijk zitten we nooit lang op onze post, want er is altijd wel iets aan de hand. Daarmee weet ook ik nooit hoe de dag loopt. Ik weet in ieder geval wel altijd: je belt ons niet zomaar op en mensen verwachten dus ook dat wij er alles aan doen om hun probleem op te lossen.”
Google zegt…
Helpen is natuurlijk mooi, maar het heeft ook een keerzijde: waar iedereen vandaan wegvlucht, gaan de brandweer en de ambulance juist naartóe. De Noten lacht: “Ja dat is ons beroep! Al blijven steeds meer mensen staan om te kijken hoor. Gezonde mensen rennen weg, zeg maar. De sensatiezoeker staat met zijn telefoon en wil niets horen of zien. Een afzetlint? Dat is voor sommigen een mooi ding om te testen hoe lenig ze nog zijn. Dat is wel frustrerend, want je kan je werk dan niet goed doen. Je moet rustig blijven en het aan de politie laten om ons werkgebied vrij te houden. Wij spelen ook niet voor politie, al zeggen we wel dat je beter even weg kan wezen.”
Veel narigheid hebben beide niet meegemaakt, al weet Brokling legio voorbeelden van mensen die er lustig op los schelden en agressief worden: “Ik heb wel situaties gehad dat ik dacht: ik voel me niet op mijn gemak, ik vraag politie-assistentie… Het is ook de tijdgeest: we laten ons niet meer vertellen wat we wel en niet mogen. Ik maak zelfs mee dat patiënten zeggen: ‘Ik heb op Google gekeken en dit heb ik.’ Dan denk ik: wat verwacht je nu van mij? Ik zie het toch echt anders.”
Wil je het écht weten?
Ook daarom is het nodig om levenservaring te hebben, stelt Brokling: “Je moet een beetje hard zijn en je moet in staat zijn een muurtje te bouwen. Als je alles wat je ziet en meemaakt gaat vergelijken met je privé, dan red je het nog geen week. Je handelt en achteraf denk je: het was niet zo leuk. Ik houd me altijd vast aan de vraag of ik alles gedaan heb wat in mijn macht lag. Zo ja, dan houdt het op. Het klinkt bot, maar niet iedereen kan honderd jaar worden.”
De Noten knikt instemmend: ‘Ja, als je er alles aan gedaan hebt, wat kun je dan nog meer? Niks. Ik ben weleens een lichaam onder een bed tegengekomen. Verschrikkelijk, maar die persoon hebben we tijdens de brand echt niet kunnen vinden. Waar wij allemaal wel echt moeite mee blijven houden, zijn kleine kinderen. Ik en veel collega’s hebben zelf kinderen. Dan komt het wel echt dichtbij. Maar wij kunnen niet weglopen. We moeten er naartoe.”
Of er voldoende uitlaatkleppen zijn om de ellende van zich af te zetten? Ze halen hun schouders op. De Noten: “Ik heb mijn sport en muziek om het van me af te zetten. Voor ik thuis ben, is het uit mijn systeem. Ik heb kleine kinderen. Daar kan ik toch niet tegen zeggen: ‘Ik heb een tof incident gehad vandaag, jongens. Iemand die helemaal doorzeefd was met kogels!’ Dan bellen ze direct naar een psychiater omdat ze denken dat hun ouwe niet goed wijs is. Als ze vragen hoe mijn dag was en ik zeg: ‘Wil je het écht weten?’ Nou, dan weten ze genoeg, hoor.”
Corona
Toen de coronacrisis uitbrak, draaide de wereld 180 graden om. “Op corona hadden we nooit getest, wel op terrorisme”, zegt Brokling. “We hadden de uitbraak van ebola waar we op voorbereid waren, maar deze crisis is heel anders. Er is snel gehandeld. Direct kregen we beschermingsmaterialen om deze groep patiënten toch te behandelen. En wat me opviel: veel van de reguliere ritten vielen weg. Pijn op de borst? Herseninfarct? Alsof het niet meer bestond. Op een gegeven moment reden we alleen nog coronaritten. En dan ga je na elke rit terug naar de hoofdpost om de auto te ontsmetten. Je kan niet het risico lopen dat er corona rondzwemt in je wagen als je de volgende patiënt naar binnen schuift. Het is echt heel anders werken.”
Bang zijn ze niet echt, al geeft De Noten toe dat ze een paar keer ergens naar binnen zijn gestapt en de patiënt de alarmcentrale niet goed ingelicht had. “Als jij thuis geen thermometer hebt, heb je geen koorts, hè, want dat kun je helemaal niet meten! Dat is wel even spannend”, glimlacht hij. “Je komt binnen en dan blijkt dat je maatregelen had willen nemen voor je kwam. We hebben toen gezegd: alle incidenten behandelen we als Covid-19. Dat betekende ook dat we andere kleding gingen dragen. In eerste instantie gingen we steeds in onze bluskleding, maar dat moet je elke keer ontsmetten. Dat is zo slecht voor die kleding, dat ze al snel niet meer beschermen bij een brand. En dan hebben we wel een probleempje. We hebben nu dus een soort dikke wegwerpoveralls die we aantrekken en daarna weggooien. Je moet wel, want je kunt niet eerst rustig gaan babbelen over alle Covid-klachten die ze wel of niet kunnen hebben. Dan denkt diegene ook: ik loop zelf wel naar het ziekenhuis.”
Wat wel opvalt: corona of niet, bij een incident willen mensen geholpen worden. “Als er paniek is, dan is die hele Covid ineens verdwenen, hoor”, stelt De Noten. “Mensen willen hulp. Nu. Ze snappen vaak wel dat wij voorbereid aankomen, als die hulp maar komt.”
Heldenrol
Naast een schietpartijtje links of rechts zijn Brokling en De Noten niet echt snel onder de indruk van de situatie. Dat maakt ook dat zij nu een beetje tegen wil en dank een heldenrol opgelegd krijgen. Je doet je werk, je schudt de ellende van je af om het thuisfront niet te veel te belasten en dan schuif je aan de warme prak. Zo een beetje. “Het moet gek lopen wil ik persoonlijk geraakt worden door een incident”, stelt Brokling. “Zelfs dat we gefilmd worden, valt me normaal niet op. Nu wel. Nog vaker dan ik gewend ben, werden we gefilmd en gefotografeerd. Omdat we in een soort ruimtepak aankwamen om mensen te helpen. Waarom film je dat dan? Ik blijf het echt raar vinden dat je stil staat en zoiets persoonlijks wil vastleggen en delen.”
De Noten verbaast zich vooral over de gemakzucht: “De eerste twee weken kon ik met mijn brommer de snelweg op, zo rustig was het. Maar mensen begonnen al snel gekke dingen te doen. Zo van: het zal allemaal wel met die Covid. Ik denk ook niet dat dingen blijvend veranderen. We vallen straks snel terug in het oude normaal; wij zijn uit ons normale doen gehaald en daar kan de mens nou eenmaal heel slecht tegen.
En toch zou het mooi zijn als we er wél van leren. We hebben bewezen dat tachtig procent van de mensen prima thuis kan werken. En ik wist niet dat de luchten in Nederland zó mooi blauw konden zijn. Natuurlijk waren die lui van Greenpeace blij. Maar het zet ons hopelijk allemaal aan het denken over hoe we het geregeld hebben met zijn allen en of sommige dingen niet toch een beetje anders zouden kunnen.”