Wie London Loy zegt, zegt energie. Bekende tv-kok, kookboekenschrijver, mede-eigenaar van Kwie Kwie in Amsterdam-Noord en recent toegevoegd aan het elitegilde van koks die verschijnen in de Netflix-hitserie Somebody feed Phil. Een chef die net zo makkelijk kookt voor een handvol gasten als voor tienduizenden op Sail. Maar achter de tattoos en de gulle lach zit iemand die ook graag de stilte zoekt: in het Kralingse Bos, varend over de plas, of gewoon thuis, languit op de bank. In restaurant Oasis aan de Noordsingel vertelt London over lef, vallen en opstaan en over dat ene kompas waar hij altijd op vertrouwt: zijn onderbuik.
Het is een warme middag als London Oasis binnenloopt, een vegetarisch restaurant om de hoek van zijn huis. In sportjack en korte broek – benen vol tattoos – begroet hij de serveerster alsof hij hier vaste prik is. Ís hij waarschijnlijk ook. Hij schuift aan, pakt de kaart en fronst bij de rij met limonades. “Zijn die nieuw? Nice.” Uiteindelijk kiest hij voor de passion-pepper. Hij lacht, bijna verontschuldigend. Inspiratie kan voor hem net zo goed in een glas limonade zitten als in een etentje in Parijs. Zijn radar voor ideeën staat nooit uit – zelfs niet tijdens een interview. Dat voortdurende schakelen zit in zijn systeem. Een paar dagen geleden stond hij nog in de Amsterdamse haven tijdens Sail. Drie dagen lang koken, duizenden bezoekers en nasi. Véél nasi. “Hard beuken”, zegt hij met een grijns. “Maar eerlijk: tegenwoordig kook ik liever klein. Voor dertig, veertig man. Dan heb je overzicht, aandacht. Tweehonderd kan ook, maar dat voelt minder persoonlijk. Al heeft zo’n mega-event wel wat: het bewijst dat ik het nog steeds kan.”
Zijn telefoon gaat. De manager aan de lijn, de volgende klus alweer in de maak. “Je bent on the record”, zegt London lachend tegen de man, die het gesprek dan maar uitstelt. Het schakelen stopt nooit. Festivals, diners, samenwerkingen met internationale merken – zijn agenda zit vol. Maar even later heeft hij het over Friesland, waar hij deze zomer met zijn gezin een boot huurde en dagenlang over de meren voer. Over Parijs, waar hij met zijn partner Nadia straten doorkruiste, wijn dronk op kleine terrassen en restaurants uitprobeerde die varieerden van klassiek Frans tot Frans-Mexicaans. Het contrast is tekenend. Groot en klein. Rauw en stil. Energie en rust. Appeltaart
Die balans is iets waar hij zijn hele leven al naar zoekt. Het begon in de Bijlmer, waar London in 1974 werd geboren. De wijk zinderde in de jaren 80 en 90 van muziek en gemeenschapszin, maar kende ook rauwheid en verleiding. School boeide hem weinig. Rekenen, lezen; het liet hem koud. Hij haalde kattenkwaad uit, rende liever buiten of stond in de gymzaal. Sport gaf hem adrenaline én richting. Hordelopen, de 110 meter sprint, Thaiboksen: het waren zijn eerste lessen in doorzettingsvermogen en zelfbeheersing. Thuis hield zijn moeder het gezin overeind. “Mijn vader was grotendeels afwezig, mama deed alles in haar eentje”, vertelt London. “Streng, maar met een hart vol liefde. Mijn moeder is mijn grootste voorbeeld. Ze kookte elke dag, alsof het niks was. Pas later besef je hoeveel kracht daarin zit.” De keuken werd zijn tweede klaslokaal. Daar keek hij mee, proefde, nam alles in zich op. Totdat een appeltaart op school de doorslag gaf. Tijdens kookles bakte hij er eentje en kreeg een 9. “Een 9! De docent zei: ‘Jij moet naar de koksopleiding, jongen.’ Ik wist niet eens dat zoiets bestond. Maar voor het eerst dacht ik: iemand gelooft in mij. En dat smaakte naar meer.” Zijn moeder zette hem definitief op koers met de zin: “Beter dat je nu je hersens gebruikt.’ Vanaf dat moment was kattenkwaad verleden tijd. London ging koken. Nog steeds is er één gerecht dat hem direct terugbrengt naar die tijd: saotosoep. Mama’s saotosoep, welteverstaan. Voor London is het meer dan eten; het is troost, medicijn, geheugen. “Als ik half dement ben, herinner ik me die soep nog. Als ik ziek ben, eet ik een grote kom en sta ik twee dagen later weer overeind.” Als kind rook hij de geur al op de trap, nog voor hij de keuken inliep. En nu, met zijn eigen gezin, is dat niet anders. “Mijn moeder woont nog altijd in hetzelfde huis. Als we die soep ruiken, weten we: vanavond is het feest.” Het gerecht belichaamt alles wat koken voor hem is: liefde, zorg, traditie. En tegelijk is het zijn eigenwijsheid die het persoonlijk maakt. Waar zijn moeder de soep licht hield, voegt hij sambalketjap toe. Pittiger, donkerder. Zij vindt het ‘te zwart’, maar hij weet: ook eigenwijsheid hoort bij smaak.
Appeltaart
Die balans is iets waar hij zijn hele leven al naar zoekt. Het begon in de Bijlmer, waar London in 1974 werd geboren. De wijk zinderde in de jaren 80 en 90 van muziek en gemeenschapszin, maar kende ook rauwheid en verleiding. School boeide hem weinig. Rekenen, lezen; het liet hem koud. Hij haalde kattenkwaad uit, rende liever buiten of stond in de gymzaal. Sport gaf hem adrenaline én richting. Hordelopen, de 110 meter sprint, Thaiboksen: het waren zijn eerste lessen in doorzettingsvermogen en zelfbeheersing. Thuis hield zijn moeder het gezin overeind. “Mijn vader was grotendeels afwezig, mama deed alles in haar eentje”, vertelt London. “Streng, maar met een hart vol liefde. Mijn moeder is mijn grootste voorbeeld. Ze kookte elke dag, alsof het niks was. Pas later besef je hoeveel kracht daarin zit.”
De keuken werd zijn tweede klaslokaal. Daar keek hij mee, proefde, nam alles in zich op. Totdat een appeltaart op school de doorslag gaf. Tijdens kookles bakte hij er eentje en kreeg een 9. “Een 9! De docent zei: ‘Jij moet naar de koksopleiding, jongen.’ Ik wist niet eens dat zoiets bestond. Maar voor het eerst dacht ik: iemand gelooft in mij. En dat smaakte naar meer.” Zijn moeder zette hem definitief op koers met de zin: “Beter dat je nu je hersens gebruikt.’ Vanaf dat moment was kattenkwaad verleden tijd. London ging koken.
Nog steeds is er één gerecht dat hem direct terugbrengt naar die tijd: saotosoep. Mama’s saotosoep, welteverstaan. Voor London is het meer dan eten; het is troost, medicijn, geheugen. “Als ik half dement ben, herinner ik me die soep nog. Als ik ziek ben, eet ik een grote kom en sta ik twee dagen later weer overeind.” Als kind rook hij de geur al op de trap, nog voor hij de keuken inliep. En nu, met zijn eigen gezin, is dat niet anders. “Mijn moeder woont nog altijd in hetzelfde huis. Als we die soep ruiken, weten we: vanavond is het feest.” Het gerecht belichaamt alles wat koken voor hem is: liefde, zorg, traditie. En tegelijk is het zijn eigenwijsheid die het persoonlijk maakt. Waar zijn moeder de soep licht hield, voegt hij sambalketjap toe. Pittiger, donkerder. Zij vindt het ‘te zwart’, maar hij weet: ook eigenwijsheid hoort bij smaak.
Bitterzoete liefde
Dat eigenwijze zat ook in hem toen hij Nadia ontmoette – Naatje, zoals hij haar steevast en liefdevol noemt – nu bijna twintig jaar geleden. “Ik kwam net uit een relatie en had eigenlijk geen zin om uit te gaan, maar een vriend trok me mee naar een concert van KRS-One in Bitterzoet, een podium in Amsterdam. Daar stond ze. Ze wilde me schilderen, een portret maken. Ik had toen een enorme afro en dacht vooral: moet dat nou? Dus ik was kortaf. Maar later die avond vroeg ze het opnieuw.” Een paar dagen later zagen ze elkaar weer, dit keer in een kapsalon in De Pijp. Wat volgde waren urenlange gesprekken via MSN en Skype, nachten waarin ze in slaap vielen terwijl het beeld nog aanstond. “We werden wakker en alles liep nog steeds, haha.” Maar er moest ook geduld zijn. De pelgrimstocht naar Santiago de Compostela had London toen namelijk al lang geregeld. “Dat had ik nodig: even alleen. Het was een reis naar binnen, een moment van stilte en afstand.” En alsof dat nog niet genoeg was, had hij ook een grote wereldreis gepland: India, Nepal, Thailand, Bali en Maleisië. “Naatje sloot pas in de laatste drie maanden aan. We spraken af in Bangkok en deden samen Thailand, Maleisië en Bali. Het was prachtig. Toen wisten we: dit klopt.” Niet veel later kregen ze hun eerste kind. Inmiddels zijn er twee en koos het gezin voor Rotterdam als vaste thuisbasis.
Oude foto’s
Die stad past bij hem. “Rotterdam trok me altijd al. Het is rauw, multicultureel – en dat ligt mij. Hier komen culturen samen en spreken mensen dezelfde taal: eten. Van een broodje bakkeljauw tot Syrische mezze, van klassiek Frans tot hip vegan – je vindt het allemaal. Die mix geeft me elke dag nieuwe inspiratie.” Maar het wordt ook steeds drukker, toeristischer, ziet London tot zijn spijt. “De Witte de Withstraat was vroeger echt Rotterdams rauw. Net als De Pijp in Amsterdam. Je ziet dat de rauwheid verdwijnt. Dat echte, dat mis ik.”
Hij zoekt het nu in oude foto’s. Van pakhuizen langs de kade, lege straten, kleine winkels. Een stad die nog traag ademde. “Als ik die beelden zie, stel ik me voor dat ik daar loop: hoe zou dat zijn, hoe zou dat voelen? Toen keek je elkaar nog aan. Tijdens corona voelde ik dat terug. Lege straten, stille treinen. Heerlijk.” Hij neemt een slok, lacht kort. “Ik hou van drukte, maar ik wil ook vrij bewegen. Nu raast alles maar door en iedereen achter een scherm. Dat slurpt energie.”
Misschien is dat waarom hij rust zoekt in kleine dingen. Het Kralingse Bos. Een boottochtje met zijn zoon. Op de bank zitten en naar de tuin staren. Het lijken simpelheden, maar voor London zijn het ankers, want zijn hoofd staat zelden stil en inspiratie is overal. Elk gerecht, elke geur, elke herinnering kan hem op een idee brengen. Hij lacht even terwijl hij zijn telefoon uit zijn zak vist. “In Parijs aten Naatje en ik bij Tarántula, een Mexicaanse bistro-wijnbar. Ik bestelde een bijzonder gerecht met bonen. En dan denk ik: dit kan ook met wítte bonen. Dat sla ik dan op. Dumplings? Waarom niet vullen met madame Jeanette-saus? Stoof van aubergine? Misschien ook lekker met spitskool!” Hij toont een fotogalerij vol kleurrijke borden. Een flink deel van zijn ingevingen vinden hun weg naar Londons eigen keuken. Is het nog wel leuk om met hem uit eten te gaan? Ja, zeker, belooft hij. “Naatje geniet net zo van eten en van het nadenken over smaken, ingrediënten en gerechten als ik.”
Beproeving
Bij London begint alles in de onderbuik, stelt hij. Dat gevoel dat zegt: dit is jouw pad, ga. Het bracht hem van de keukens van het Amstel Hotel, waar hij naast culinair zwaargewicht Robert Kranenborg stond, naar het QO Hotel en Ballroom op de Witte de Withstraat. Van tv-programma’s als Top Chef Academie en Dance Dance Dance naar optredens in The Big Music Quiz, Lingo VIPS en DNA Singers. Van vaste kok in de huiskamers bij Koffietijd en zijn kookrubrieken voor Allerhande en 24Kitchen tot een eigen kookboek en het openen van Surinaams restaurant Kwie Kwie in Amsterdam-Noord. En steeds weer was het die onderbuik die fluisterde: dóen.
Diezelfde stem stuurde hem ook een totaal andere richting op, ver weg van de keuken. Expeditie Robinson: een tropisch eiland, een kamp, geen pan of mes in zicht. Londons ogen beginnen te glimmen als hij erover vertelt. “Robinson was heftig, maar ook prachtig. Je leert jezelf kennen. Hoe weinig je eigenlijk nodig hebt. En dat je instinct je beste vriend is.” Al vóór vertrek begon hij zijn lijf te trainen op schaarste, door steeds minder te eten. Het werkte: hij haalde de finale. “Ik ben iemand die blijft lachen, ook als het zwaar is. Dat helpt. Je houdt je energie, je geeft jezelf lucht.”
En toen riep de onderbuik opnieuw: Special Forces VIPS. Geen tropisch strand dit keer, maar meedogenloze trainingen onder leiding van ex-commando’s. “Misschien nog wel pittiger dan Robinson”, zegt hij. “Het ging niet alleen om honger en doorzetten, maar ook om discipline, mentale weerbaarheid. Je wordt continu uit je comfortzone gehaald en toch moet je dóór. Ik was toen al vijftig, mijn lichaam kon niet meer mee met wat mijn hoofd wilde. Jammer, maar ik ontdekte daar wel hoe sterk ik mentaal ben.”
Voor London draait alles terug naar datzelfde kompas. “Ik voel het als er een nieuwe weg openbreekt. Dat is een teken. Veel mensen negeren dat, maar ik luister ernaar. Zo loop ik mijn pad. Expeditie Robinson, tv, koken, mijn gezin; allemaal keuzes vanuit de onderbuik.”
Keuzes
Toch is London niet blind voor de valkuilen. “Ik heb in het verleden te vaak ja gezegd. Dan zat ik vast in iets terwijl ik diep vanbinnen wist: dit klopt niet. Nu trap ik op de rem. Eerst voelen, dan pas beslissen. Dat heb ik moeten leren: fouten maken, keihard onderuitgaan en tóch weer opstaan. Je hebt altijd een keuze. Je kan kansen laten liggen of ze grijpen. Complimenten wegwuiven, of ze toelaten en sterker worden. Het verschil zit in hoe je het zelf pakt. Blijf dicht bij jezelf. Bewaak je energie. Zorg dat je gezin overeind blijft. En er gaat iets mis? Draai er niet omheen. Pak het, leer ervan en ga verder.”
Hij heeft de keukens gezien, de camera’s, de eilanden en de commando’s. Waar droomt London Loy nog van? Iets verrassend eenvoudigs, blijkt al snel. Een kleine toko, ooit, samen met Nadia. Zij met kunst, hij met eten. Iets wat ze nu al voorproeven met paint & taste, een creatieve workshop tijdens Museumnacht010 in het Wereldmuseum. “Hoe en waar weten we nog niet”, zegt London, “eerst de kinderen grootbrengen. Dan zien we wel. Het hoeft niet nu, maar het gaat er eens komen.”
Tot die tijd kookt hij, reist hij, zoekt hij inspiratie. In een glas limonade bij Oasis, in de stilte van het Kralingse Bos, in oude foto’s van pakhuizen en lege straten. Zijn radar staat altijd open. En al blijft hij Amsterdammer van geboorte – waar ze hem soms vragen wat hij in hemelsnaam in Rotterdam doet – zijn antwoord is simpel. “Rotterdam is mijn stad geworden. Altijd als ik de skyline zie, weet ik: ik ben thuis. Ik kan overal koken, reizen, inspireren. Maar hier, in deze stad, bij mijn gezin… hier klopt het.”