Je verheugt je op je allereerste dag op school. Dat het al jarenlang oorlog is in je land? Dat je buurman een been is kwijtgeraakt door een explosief? Dat je snel naar de schuilkelder rent als je vliegtuigen hoort? Het verdwijnt allemaal even naar de achtergrond. Je trekt je mooiste kleren aan, klaar voor deze belangrijke dag. Maar als je aankomt is de basisschool een rokende puinhoop, verwoest door bommen.
Selma Yohanes was pas 8 toen ze in 1991 vanuit Eritrea naar Nederland kwam. Behalve het constante gevoel van onveiligheid en haar verwoeste basisschool herinnert ze zich niet zo veel. Ze had ook geen tijd om erover na te denken. Ze kwam samen met haar broers hiernaartoe, zonder ouders. “Dan ben je alleen maar bezig met overleven”, zegt ze. Ze kwam eerst in het asielzoekerscentrum in Putten terecht, toen in Elburg en Kampen, bij pleeggezinnen. “Alles ging zo snel, ik voelde niks in die tijd, leefde rationeel. Hoe lief mensen ook zijn, het zijn niet je eigen ouders. Daarom wil je altijd proberen ze niet tot last te zijn, je doet heel erg je best.”
Selma woont nu net als haar broers in Rotterdam. Ze heeft zelf een dochter en werkt als styliste. “Hier in deze stad heb ik echt mijn plek gevonden.” Nu haar leven op zijn pootjes terecht is gekomen, is er ruimte om het verleden te verwerken. “Mijn jeugd heeft grote littekens achtergelaten. Maar mijn broers en ik zijn vechters, doorzetters, wij komen er wel. Ik ben heel trots en blij dat ik Nederlander ben en hier in Rotterdam mag wonen. Die vrijheid en vrede zijn voor mij niet vanzelfsprekend. Als je hier komt wonen, is de oorlog niet ineens weg uit je hoofd. Daarom zou ik nu ook heel graag anderen in dezelfde situatie helpen.”