In alle commotie rond de Markthal zou je hem zomaar vergeten: de centrummarkt aan de Binnenrotte. Terwijl wereldwijd de aandacht gericht is op ons nieuwste architectuurwonder, draait de aloude markt op het tochtigste plein van Nederland gewoon door. Hij is een afspiegeling van de stad: hier is alles te koop en iedereen komt er gebroederlijk bijeen. In de 465 kramen staan de vrijgevochten kooplui die in een winkelpand niet kunnen aarden. Maar wat is er zo aantrekkelijk aan het los-vaste bestaan van die mensen? Maja den Haan weet het wel, zij staat al vanaf haar tienerjaren op ‘De Mart’.
“Kijk eens. Verschrikkelijk, niet?” Hard lachend houdt Maja den Haan een porseleinen beeldje van een meisje omhoog. De jongedame kijkt koket uit haar ogen, draagt een bruin jasje met een rood hoedje. Het kleinood is typerend voor de kraam waarin Maja staat. Je kunt het zo gek niet verzinnen, of het ligt hier. Van Marie’s aquarel waterverf tot zwarte kolenkit en van een niet al te goed gelukt schilderij van het koninklijk paar tot vergeelde dvd’s en complete inboedels.
‘Als de familie Den Haan ermee stopt, kunnen ze de tweedehandsmarkt opdoeken’
Marktfamilie
Voor de familie Den Haan is het samenraapsel in de stand niet verwonderlijk. Maja groeide op tussen de marktkooplui die altijd gehandeld hebben in tweedehandsspulletjes: “Mijn opa stond al met antiek en curiosa op de markt. Vintage noemen ze dat nu en dan is het hip.” De inkoop van die snuisterijen vond en vindt plaats zonder het eigen gevoel voor smaak in acht te nemen. Het familiemotto is dan ook: alles is handel.
Vader Henk heeft nooit ergens anders gewerkt dan op de markt en al Maja’s ooms en tantes zijn zo ongeveer op de markt geboren. Zelf draait ze elke zaterdag vrolijk mee in de kraam van haar vader, die met 82 jaar nog niet bepaald de indruk wekt ermee te willen stoppen. Beiden dragen een dikke jas, met schapenwol gevoerde schoenen, handschoenen en een muts tot over de oren. Krokus, Maja’s echtgenoot, is ook van de partij en in de aangrenzende kramen is veel familie te vinden. Ze glimlacht: “Als de familie Den Haan ermee stopt, kunnen ze de tweedehandsmarkt opdoeken.”
Marktvirus
Onder het uitpakken van de laatste dozen, die nog midden in de kraam opgestapeld zijn, memoreert Maja aan haar opa. Ze heeft hem niet gekend, hij overleed in 1953 vlak voor haar geboorte, maar ze weet dat het marktvirus bij hem vandaan komt. “Mijn opa was costumier. In de jaren dertig kleedde hij alle toneelgezelschappen van de stad. Maar daarnaast stond hij ook op de markt. Hij was een regelaar en de koopwaar lag hoog opgestapeld in het huis aan de Diergaardesingel.”
Na het bombardement van 14 mei 1940 was er van de woning niets meer over dan een sterk verhaal: “Ook de dierentuin was verwoest en de beesten liepen vrij rond. Mijn vader vertelt maar wat graag dat ze een loslopende leeuw bij de kinderwagen van zijn kleine broertje moesten wegjagen. De situatie was onhoudbaar en ze zijn naar Limburg verhuisd om daar de oorlog door te komen. Na de bevrijding ging mijn vader, hij was net een tiener, handelen met de Amerikanen. En zodra het kon, ging het gezin terug naar Rotterdam, waar opa zijn plekje op de markt weer innam.”
Het marktbloed stroomde de volgende generatie in. Opa overleed in 1953, toen Maja’s vader 21 jaar was: “Hij heeft een zeer groot verantwoordelijkheidsgevoel, dus hij nam het op zich om het gezin met acht kinderen te onderhouden; hij ging de markt op.” Gek genoeg trouwde haar vader met een vrouw die niks met de markt heeft. Maja moet grinniken als ze aan haar moeder denkt: “Ik geloof niet dat ze er ooit is geweest. Zij is van de Bijenkorf; op sjiek koffie drinken. Wel werkte ze op de achtergrond altijd mee, zo deed ze onder meer de administratie. Mijn broer Henk – het is een echte familienaam – en ik hebben het marktbloed weer wel. Mijn broer ging op zijn veertiende van school. Thuisblijven was er echter niet bij; pa heeft hem eigenhandig de kraam ingesleurd. Mijn broer was net zo’n handelaar als opa en pa. Was: begin 2014 is hij overleden aan een herseninfarct. Ineens was hij weg. God, wat mis ik hem nog elke dag.”
Marktmentaliteit
Heel even duikt Maja weer in de nog niet uitgepakte dozen. Ze graait wat rond tussen de kopjes en de schoteltjes en haalt een kristallen zwaantje tevoorschijn. Ze vecht zichtbaar tegen de emoties die haar gedachtestroom teweegbrengt. “Weet je”, zegt ze zich plotseling oprichtend: “Dat is het mooie aan de markt. Iedereen kent elkaar en mijn broer was een super-Rotterdammer zoals je ze hier in veel kramen vindt: een heel grote bek maar een heel klein hartje en helemaal bestorven van Feyenoord. Iedereen was gek op hem. Na zijn dood hebben we de kraam omgebouwd tot rouwkraam, dat is een traditie. Je richt de kraam helemaal naar eigen smaak in met bloemstukken, foto’s en een condoleanceregister. Iedereen kwam langs. En op de begrafenis was de aula, de grootste die er in de stad te vinden is, te klein. Dat laat zien wat de markt zo bijzonder maakt: je steunt elkaar door dik en dun en iedereen staat klaar voor elkaar. Het is één grote familie.”
Een familie van eigenwijze, zelfstandige ondernemers die niemand boven zich duldt. Dat wel. “Niet dat we problemen hebben met autoriteit, we vinden het gewoon niet prettig als iemand ons vertelt wat we moeten doen. Daarnaast moet je humor en een dikke huid hebben. Het leven is hard maar iedereen neemt het met een lach.”
Alsof ze het zo georkestreerd heeft, komt op dat moment Jan binnenlopen. De Rotterdammer in hart en nieren woont nu in Hoek van Holland. Hij verzamelt horloges en komt elke week even neuzen in de kraam. Hij geeft een vette knipoog en steekt van wal met een sterk verhaal over Spoky, een markante zonderling die aan de Noordsingel woonde en altijd met zijn wandelstok en bolhoed door de stad liep: “Na zijn dood gingen we helpen opruimen. In de tuin had hij melkbussen vol zilveren tientjes verstopt. Maar toen we de stapels oude kranten opzij schoven, vonden we zijn zus. Ze lag aangekleed op de bank maar was dus wel al vier jaar dood. We zijn met zijn allen gillend het huis uitgerend!” Hij schiet in een schaterlach, knipoogt nog eens en loopt door.
Maja kijkt hem meewarig na: “Dat van die melkbussen heb ik eerder gehoord, maar die zus? Nou ja, ik moet het maar geloven.” Ze schudt haar hoofd en pakt de draad op van haar eigen verhaal: “Je moet ertegen kunnen dat mensen dichtbij komen. Je staat zelf op straat, dus de klanten komen in je cirkel. Als je daar geen moeite mee hebt, heb je de hele dag door gesprekken met markante figuren en krijg je dit soort prachtige verhalen te horen.”
Marktkind in een ‘vaste’ winkel
Al begint Maja op de markt, in 1978 maakt ze toch de overstap naar een winkel. Samen met haar man start ze in de Jacobusstraat een zaakje in, hoe kan het anders, tweedehandskleren onder de naam Krokus Kleding. “We importeerden per baal uit de Verenigde Staten. De beste spullen gingen naar de winkel, de rest naar de markt. We kregen er lol in en toen we ook in Londen en Parijs spullen gingen inkopen, zijn we langzaam overgestapt op nieuwe mode. Ons mooiste product was een puntschoen die we in Parijs op een markt aantroffen bij Jean-Pierre. Ze werden met de hand gemaakt in een klein fabriekje. We sloten een deal met Jean-Pierre en werden exclusief verkooppunt in Nederland. Onder de naam Krokuspunten werd het een rage, het was pure rock & roll.”
Bij Krokus Kleding kwam heel bekend Nederland: Herman Brood, Jules Deelder, The Golden Earring, Ted Langenbach. “De winkel was een ontmoetingsplek van de kunst- en muziekscene.” Na 25 jaar was het echter ineens klaar. De wereld veranderde, winkelketens als H&M sprongen in op de stijl die Maja en Krokus verkochten: “Maar tegen lagere prijzen dan ons design. We zijn gekapt en teruggevallen op de markt. En sinds zeven jaar ben ik vier dagen in de week filiaalmanager bij Le Petit Bateau in het centrum van de stad.”
Markt kapot
Natuurlijk is ook de markt in al die tijd veranderd. Toen Maja net van school kwam, stond ze onder de boogjes van de spoorbrug richting Dordrecht. “De tweedehandsmarkt was in die tijd groter”, zucht ze. “De markt zal altijd blijven, maar ik weet niet of dat ook geldt voor antiek en curiosa. Met de opkomst van internet en winkels als Piekfijn, zijn mensen niet meer afhankelijk van de markt. Er blijven gelukkig genoeg mensen komen. De markt is nog steeds een afspiegeling van de maatschappij: arm, rijk, jong, oud en alle gezindten struinen er rond. En wees eerlijk: zonder markt geen Markthal. Een fraai ding, hoor, maar een ander segment. Wie op de markt komt, gaat niet naar de Markthal. Het prijsverschil is te groot.”
We moeten haar niet verkeerd begrijpen, Maja is blij met de hal: “Na de sloop van de spoorbrug was de Binnenrotte een tochtige, open wond. De Markthal brengt meer samenhang, het gebied krijgt een gezicht.” Smoel geven is ook wat de gemeente wil maar daar is Maja minder enthousiast over. “Het plein krijgt nieuwe bestrating, meer terrassen en veel groen. Maar er moeten 150 kramen verdwijnen en delen van de markt worden herplaatst. De marktlieden weten niet wat hen persoonlijk te wachten staat. Terwijl ze begin 2015 met de nieuwe aanleg beginnen. Daarnaast is het beleid veel te streng. Zo kun je als kind de kraam van je ouders niet overnemen. Stoppen de ouders, dan blijven kinderen brodeloos achter. Dat soort dingen zorgt voor meer schade dan alle andere ontwikkelingen die we hier zien.”
Chinees meisje
Ze kijkt nog eens rond. De verkoopster aan de overkant maakt zich los van haar contactdoosjes en snoeren en gaat achter een piano bij Maja zitten. Passanten staan stil om naar haar spel te luisteren. The Pianoman van Billy Joel. Ze reageert schuchter als er geklapt wordt en kruipt snel weer achter haar snoertjes en stekkertjes. Maja warmt haar handen aan een kop thee en staart in de rook. Ineens licht ze op. Een Chinees meisje met een blauwe jas en een pluche hertengewei op haar bolletje stapt de kraam in. Als het meisje een vredesteken maakt, neemt ze snel een foto voor Facebook. “Ik maak een verzameling van alle bijzondere mensen die hier komen. Elke dag dat ik hier sta één foto. De markt is het mooiste wat er is. Ik geloof niet dat een stad zonder kan. Ik in ieder geval niet.”