Hoe beleef je de stad als je vooral bezig bent met overleven? Mickel is dakloos en struint al vijftien jaar door de steegjes en straten in en rond de Stadsdriehoek. Mickel, die niet met zijn achternaam in Gers! hoeft, neemt Rotterdam zoals zij komt en is tevreden met elke handreiking van beschutting, vriendschap of comfort. En al komen en gaan zijn favoriete plekken in deze wereldstad, die van verandering haar levensmotto heeft gemaakt, toch vindt Mickel ook vaste ankerpunten.
De dampende berg broodjes bapao ligt op een trolley naast vier aluminium thermoskannen: zwarte doppen voor koffie, gele voor thee. Misschien is dit niet het viersterrenontbijt waar je direct voor warm loopt, maar Mickel is er dik tevreden mee. Gezeten aan een hufterproof formicatafel op de begane grond van de nieuwe Pauluskerk aan de Mauritsweg, bestudeert hij in alle rust aandachtig de vulling van pittige kip in het bolletje. Hij knikt instemmend, waarna hij het broodje met een paar ferme happen naar binnen schuift. Net als de andere aanwezige dak- en thuislozen, is Mickel vanmorgen om half negen uit de nachtopvang vertrokken; in zijn geval is dat De Steiger in Crooswijk. Nadat ze allemaal hun magen in de kerk hebben gevuld, waaieren ze uit over de stad. Zo ook Mickel die zonder na te denken via de Mauritsplaats naar de Aert van Nesstraat stiefelt, de vaste route naar zijn slaapadres.
Immateriële bevestiging
Wie bij het woord ‘dakloze’ denkt aan stinkende, ongeschoren kerels met sluike haren en gescheurde kleren, die kromgebogen, schuchter kijkend de stad trotseren, komt bedrogen uit. In de roemruchte jaren tachtig en negentig liep het gros er nog zo bij. Maar de tijd dat junks met opzet opengehouden zwerende wonden toonden om duidelijk te maken dat zij het gebedelde geld echt nodig hadden voor de dokter, ligt ver achter ons.
Neem Mickel; een voorkomende man die zijn woorden zorgvuldig weegt, bedachtzaam spreekt en er keurig gecoiffeerd bijloopt. Wie hem passeert, ziet niet zomaar dat hij dakloos is. Voor deze reportage heeft hij een nette, witte polo met helblauwe strepen aangetrokken. Onder de donkerbruine cap priemt een staartje van zwarte en grijze lokken. In zijn linkeroor zit steevast het dopje van een koptelefoon, die verbonden is met een van zijn twee mobieltjes. Mickel is nu vijftien jaar in ‘zijn’ Rotterdam: “Ik zwierf veel in het zuiden van Nederland en in België rond. Ik kon overal naartoe, maar via een immateriële bevestiging, via inspiratie, kreeg ik door dat ik naar Rotterdam moest. Ik heb de trein gepakt en ben in deze wereld gedoken.”
Die wereld is het universum van een gemotiveerde maar harde stad. “Ze heeft geen tanden, maar ze bijt wel”, stelt Mickel onomwonden. “Ik ervaar Rotterdam als een stad met grote sociale betrokkenheid, zolang je zelfstandig wilt zijn. Dat eist de stad; Rotterdam is geen plek waar je je hand kunt ophouden. Je kunt hier overleven, maar daar moet je wel voor strijden. Ik ben de hele dag bezig. Ik slaap ergens anders dan waar ik ontbijt, mijn kleren was ik op een andere plek dan waar ik douch. En ik heb altijd wel baantjes gehad om aan wat geld te komen; ik wil geen uitkering hebben.”
Roet in het eten
In de schaduw van hippe wijnbarren, kunstgaleries en winkels vol deftige maatpakken aan de Meent herinnert Mickel zich zijn komst naar Nederland. Hij is 29 als hij zijn geboortegrond in Suriname voor de koude aarde van Blerick, een buitenwijk van Venlo, verruilt. Hier wonen zijn ouders al jaren, maar zijn vader heeft plotseling het leven gelaten. Mickel komt over voor de begrafenis, vastbesloten hier niet te blijven. Zoals zo vaak gooit de liefde roet in het eten.
De hulp van zijn ouders smelt voor hem. Ze trouwen en krijgen een dochtertje. Mickel vindt zijn draai in het Limburgse land. Op grond van hun huwelijk krijgt hij een verblijfsvergunning en hij gaat werken in een fabriek voor vliegtuigonderdelen. Hij is gelukkig, maar wederom gooit de liefde roet in het eten. Zijn vrouw verlaat hem na een paar jaar. Mickel is hier emotioneel zodanig van in de war, dat hij zijn baan verliest en zich in een klooster terugtrekt. “Maar ik wilde de vrijheid voelen, onderweg zijn.” Hij laat het klooster achter zich en trekt de wereld in om neer te strijken in Roffa, de stad die dan net greep begint te krijgen op de enorme groep overlast gevende junks.
“Het waren harde tijden”, zegt hij stellig. “Ik sliep bij vrienden op de bank, onder bruggen en ik heb een tijd een provisorische tent gehad in de struiken op de Lloydpier.” Een kleine glimlach. “Ik had een goed bed en gordijnen, een parasol als dak. Elke avond kwam ik hier terug om te slapen. Het was een fijne plek. Maar op een dag kroop iemand de bosjes in om te pissen en toen ben ik verraden.” Hij zou deze plek met liefde tonen, want hij denkt er met warmte aan terug: “Nu staan er huizen. De stad verandert steeds. Ze is ongenadig.”
Connectie
Hij gaat zitten op een bankje aan het Grotekerkplein. De felle zon trekt harde schaduwlijnen over zijn gelaat. Aan de overkant bladert een koperen Desiderius Erasmus in een vuistdik boek; het beeld dat Hendrick de Keyser in 1622 maakte is het oudste van ons land. In de herrezen Laurenskerk beieren de klokken. Dit is een van de lievelingsplekken van Mickel. Op dit bankje brengt hij ’s zomers menig uur door, mijmerend over zijn leven en over hoe hij de draad weer kan oppakken.
“Doordat mijn huwelijk strandde, verviel mijn verblijfsvergunning. Maar ik wil niet terug naar Suriname; ik ben daar al 24 jaar weg en heb geen band met het land. Mijn connectie met Nederland is cultureel en sociaal. Mijn dochter woont hier en economisch hoor ik hier.”
Dat hij illegaal in ons land verblijft, was nooit een probleem. Mickel is sociaal bewogen en wil anderen helpen. Zo laat hij nieuwkomers als Amadou de stad zien. De Malinees kwam drie jaar geleden vanuit Bamako naar Nederland en leeft op straat. Hij fietst ons voorbij maar keert terug om Mickel joviaal de hand te schudden. Als op afspraak predikt hij met een lach van oor tot oor: “Mickel is a good guide and a warm person!” Dan fietst hij snel door naar zijn taalcursus in de Pauluskerk.
Het korte intermezzo met Amadou brengen Mickels gedachten op het Oude Westen, specifiek op de West-Kruiskade en de Middellandstraat. Deze straten mogen niet ontbreken in zijn relaas, want hier heeft hij zijn hart aan verpand. “Dit zijn hechte straten waar broederschap heerst. Ik voel me er thuis.” Mickel stond altijd bij de Bas van der Heijden, waar hij voor een fooi klanten hielp met boodschappen sjouwen, karretjes terugzetten, op de hond passen. De wijkagent kende hem en zag zijn status door de vingers. “Maar een jaar geleden stonden er ineens twee nieuwelingen voor mijn neus. Ze hebben me opgepakt en naar het detentiecentrum gebracht.”
“Ik was overdonderd”, herinnert hij zich. “Ik kreeg slaapproblemen. Medicatie hiertegen kon ik bij een psychiater krijgen. Ik heb me daartegen verzet, want ik ben niet gek, maar uiteindelijk hebben ze me toch overgehaald met haar te praten. Gelukkig, want zo kwam ik in contact met een advocaat die me nu helpt bij mijn aanvraag voor een nieuwe verblijfsvergunning.”
Spiritualiteit
Met de Laurenskerk in de rug, toont Mickel zich een positief vechter die op zijn spiritualiteit vertrouwt. Dat wordt versterkt door de aanwezigheid van de basiliek: “Bewust en onbewust ervaar ik de kracht van het geloof. Dat geeft me kracht om door te gaan, ondanks alle tegenslagen in mijn leven. Ik ben altijd netjes en heb geen masker op. Ik ben zoals ik me voordoe en ik vraag niet veel van het leven. De kans om me te ontplooien, een vaste baan op korte termijn. Ik krijg nu een kleine bijdrage vanuit de kerk en ik scharrel met kleine klusjes wat geld bij elkaar. Maar ik wil zelfstandig en onafhankelijk zijn.” In het harde ochtendlicht staat Mickel op van het bankje en loopt richting de West-Kruiskade. Zoals zo vaak is het centrum stil en vrijwel verlaten. Sommige dingen veranderen nooit in de stad die voor het leven getekend is. Net als, gelukkig, sommige plekken in de stad. Favoriete plekken van Mickel. En zo brengt Rotterdam toch ook wat rust in het onthechte leven van deze dakloze.