Vergeet dat voetbal even. En vergeet ook die stokebrand van tv. Hugo Borst houdt niet van stempeltjes en gruwelt van de karikatuur die tv van mensen maakt. “Ik heb nooit ergens bij willen horen. Maar ik durf wel te zeggen: ik ben Rotterdammer. Ik ben ontzettend blij met deze stad en wil hier zo min mogelijk vandaan.”
Hèb je eindelijk dat interview met Hugo Borst, blijkt halverwege dat je bandje het heeft begeven. Drie kwartier naar de gallemiezen. Maar Borst, op (voetbal)tv altijd stand-by om op het juiste moment toe te happen, is niet de pitbull die hij op de beeldbuis misschien lijkt. Integendeel.
Hugo Borst was afgelopen zomer bijna niet te missen. Avond aan avond presenteerde hij tijdens het WK voetbal het populaire Studio Brasil, samen met Henry Schut. Ondertussen bleven zijn columns voor Esquire en het AD gewoon doorlopen, evenals zijn werkzaamheden voor Hard Gras. Bovendien is hij – onder meer vanwege zijn boek over Van Gaal (O, Louis) – de afgelopen maanden ‘helemaal kapot geïnterviewd’. Borst is dus aan het bijkomen.
‘Ik voel me overal thuis, maar heb nooit ergens bij willen horen’
Vandaag is hij relaxed. Ook na het tape-incident blijft hij de vriendelijkheid zelve (‘Joh, heb ik zelf ook weleens gehad. Met Cruijff, dus jij hebt mazzel. We beginnen gewoon opnieuw’). Het gesprek vindt plaats in zijn werkruimte: een ruime etage van een oud pand aan de Witte de Withstraat. De ruimtes zijn gevuld met boeken en kunst. In de voorkamer een bureau en een kolossale chesterfield. Hier trekt hij zich vaak terug om ’s avonds en ’s nachts te schrijven. Borst nestelt zich op de bank. “Ik voel me hier op mijn gemak. De Witte de Withstraat is een prettige mengeling van studenten, gajes, echte Rotterdammers, import en kunstmensen.” Zijn hart en hoofd zijn nu vol van een nieuw project.
Waar ben je mee bezig?
“Ik ga een dagboek publiceren van een Rotterdammer die in de oorlog is gestorven: Bob Verheijden. Een kunstenaar in wording. Hij zat op de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam, nu Willem de Kooning. Tijdens de razzia van november ’44 is hij weggevoerd om in Duitsland te werken. Uiteindelijk is hij, na allerlei omzwervingen, vlak voor het einde van de oorlog omgekomen. Op twintigjarige leeftijd. Hij stierf op weg terug naar Nederland, door een bombardement van de geallieerden. Het bijzondere is dat hij een dagboek heeft gemaakt en dat is bewaard gebleven. Ik vond het op een veiling en heb het gekocht, samen met zijn tekeningen en schilderwerken. Ik vind dat dat dagboek gepubliceerd moet worden.”
Wat maakt zijn geschiedenis bijzonder?
“Hij was een groot talent, dat in de dop gestorven is. Hij staat ook symbool voor al die andere Rotterdammers die zijn weggevoerd. Van de vijftigduizend mannen zijn er ruim vierhonderd omgekomen. Ook in mijn familie is een dwangarbeider tragisch aan zijn einde gekomen. Er is veel vergeten leed. De geschiedenis van Bob Verheijden is een bijzondere, omdat hij schrijnend en precies beschrijft hoe vreselijk eenzaam hij is. En dat hij zijn moeder zo mist. Borst pakt het boekje en draagt een van de eerste passages voor:
‘Hierna zal ik zoveel mogelijk mijn wedervaren vertellen en mijn innigste gedachten weergeven. Ik weet niet, maar ik geloof dat ik beter dood kan zijn. Het is dan ook slechts de gedachte jullie nog eenmaal weer te zien, die mij staande houdt. Als ik dit schrijf heb ik slechts een gedachte, oh moeder, nog eenmaal aan uw borst dit alles uit te huilen.’
“Het is een hartverscheurend dagboek en ik vind dat dit door veel mensen gelezen moet worden. Er zijn veel biografieën over beroemde mensen die totaal niet interessant zijn. Ik vind het mooi om onbekende, bijzondere mensen voor het voetlicht te laten treden.”
Je bent ook gefascineerd door de geschiedenis van Rotterdam en de oorlog.
“Mijn vader kende Rotterdam op zijn duimpje. Hij gaf mij heel mooie beschrijvingen van Rotterdam vóór het bombardement en heeft ook veel verteld over het Vergeten Bombardement. Dus niet dat van 1940, maar van 1943 in Bospolder. Zo’n vierhonderd mensen zijn daarbij gestorven. Het was op de verjaardag van mijn vader, 31 maart 1943. Hij werd vijftien en trakteerde zichzelf op een bioscoopje. Hij ging met de tram over de Nieuwe Binnenweg. Bij de Lage Erfbrug ging het luchtalarm af, hij schuilde en zag even later een inferno. Veel doden en gewonden. Hij heeft meegeholpen met huizen leegruimen.”
Je vader heeft de geschiedenis van de stad op jou overgebracht.
“De afdrukken van die oude stad staan als moeten (indruksels, red.) in mijn ziel omdat mijn vader zo mooi kon vertellen. Ik kijk ook weleens oude Rotterdamboeken in en denk dan: godverdómme, wat een mooie stad was dat. Ik denk nog vaak aan het bombardement, terwijl ik het zelf niet heb meegemaakt. De brandlichtjes lopen door de hele stad, dat is een prachtig monument. Het bombardement, dat zit in Rotterdammers verankerd. Want de stad die wij nu zien, is het gevolg van 14 mei 1940. Dat was natuurlijk verschrikkelijk, maar er is ook veel positiefs uit voortgekomen. Er is weleens gezegd door een stedenbouwkundige dat het bombardement ook een zegen is geweest, want Rotterdam was qua infrastructuur en verkeer een heel onhandige stad, met enorm veel sloppen en steegjes. Klein, benauwd en donker.”
Nieuw kan ook goed zijn?
“Ik ben opgegroeid tijdens de wederopbouw. Toen dachten wij: jezus, wat een lelijke gebouwen. Nu denk ik: wow, nooit meer slopen die hap. Want de wederopbouw is een monument op zich, het is de overwinning op het verderf, op het kwaad. De bouw aan de Meent bijvoorbeeld, kijk hoe die straat nu leeft, dat vind ik een teken van veerkracht, van wederopbouw, van hoop. Met terugwerkende kracht zijn veel van die gebouwen mooier gebleken dan ik ze in mijn kindertijd ervoer. Een gebouw kan in het begin heel lelijk zijn en pas na twintig, dertig jaar op waarde worden geschat. Veel gemeentebesturen hebben dat niet ingezien. Die hebben het de tijd niet gegeven om het te laten rijpen. Na de oorlog is veel te rigoureus gesloopt. Nog steeds, trouwens. Alleen dankzij de economische crisis van 2008 staat het Oude Luxor er nog.”
Het grootste gedeelte van zijn jeugd woonde Borst op de Lombardkade, aan het Stokviswater achter de Meent. Maar hij werd geboren in de Kralingse Weteringstraat, niet ver van Crooswijk. Typerend, vindt hij. “Aan de ene kant ben ik van de straat, maar ik kan mij ook makkelijk bewegen in kringen van kakkers en hotemetoten. Ik voel me overal thuis, maar heb nooit ergens bij willen horen. Ik durf wel te zeggen: ik ben Rotterdammer. Ik ben ontzettend blij met Rotterdam en ik wil hier ook zo min mogelijk vandaan. Ik houd van mensen en Rotterdammers zijn lekker open-minded. Ik maak graag een praatje op straat en dan ontstaan vaak leuke, aangrijpende of gekke gesprekken. Dat Rotterdammers direct zijn, is geen cliché, maar absoluut waar. Als je dat vergelijkt met andere steden, dan ben ik echt wel trots op onze volksaard.”
Omschrijf die eens?
“We zijn spontaan, direct. Meteen zeggen hoe je er over denkt. Wij kunnen zo oprecht blij zijn met dingen. Zoals nu met het nieuwe Centraal Station en de Markthal. Er is hier heel veel positieve energie. In tegenstelling tot Amsterdam zijn wij natuurlijk blij met elke toerist die zich hier meldt. In Amsterdam willen ze toeristen lozen, hier ontvangen we ze met open armen. Rotterdammers zijn soms kinderlijk trots op hun stad. Ik ook.”
‘Rotterdammers zijn soms kinderlijk trots op hun stad. Ik ook’
Rotterdam is hot. We zijn bijvoorbeeld in die top-10 lijstjes van The New York Times en The Rough Guide beland.
“Dat zijn opportunistische lijstjes. Volgende week is misschien Boekarest heel erg hip. Maar wij kunnen daarvan genieten hè, van die buitenlandse bevestiging. En die kinderlijke trots laat ik mij ook niet ontnemen. Rotterdam is geweldig. Af en toe wordt het tegendeel bewezen, natuurlijk. Rotterdammers worden dan oprecht boos, dat is zo leuk aan ze. Die zeggen dan: ‘Ja hallo, pak onze stad niet af, pleurt op.’ Er wordt echt over de stad gewaakt, dat vind ik aandoenlijk.”
Er wordt over de stad gewaakt?
“Ja, dat doen niet alleen de burgemeester en de nachtburgemeester, dat doen wij allemaal. Zelfs de import-Rotterdammers. De liefde wordt erin geheid hierzo, precies zoals na de oorlog de heipalen de grond in werden geslagen. Ik laat mij graag meeslepen met die energie. Gewoon om tegengas te bieden aan alle fucking ellende in de wereld.”
Rotterdammers kunnen ook goed klagen.
“Ja, maar dan is er ook iets mis. Als Rotterdammers kankeren, dan is het doorgaans wel gerechtvaardigd. Dan deugt er iets niet. Ik vind Rotterdammers geen zeikerds. Amsterdammers, dat zijn eerder zeikerds, zeg ik generaliserend. Wij zijn oprecht bezorgd.”
Wat zou Rotterdam leuker kunnen maken?
“In ieder geval een fatsoenlijke hoerenbuurt. Ik snap dat dit moeilijk is; prostitutie trekt criminaliteit aan. Ik heb er geen verstand van hoor, ben ook geen hoerenloper, maar ik kan mij voorstellen dat er steden zijn die dat heel slim doen. Daar moeten we eens een commissie op los laten: hoe kun je een heel goede, chique hoerenbuurt krijgen? Goed zichtbaar ook, met een mooie revue erbij. Een beetje jaren dertig. Wij zijn nog steeds een havenstad hoor! Bij een havenstad horen goede bordelen en het is jammer dat die er amper zijn. Zorg voor een leuk rood blokje. Je hebt hier veel zakenmensen, die willen goede transacties vieren of de spanning wegneuken.”
Is Rotterdam veilig?
“Ik voel me overal in de stad op mijn gemak. Ik moet daar wel bij zeggen dat ik niet veel op Zuid kom. Rotterdam is beslist twee steden. We kunnen daar wel heel schijnheilig en romantisch over gaan doen, zo van ‘het hoort bij elkaar’, maar dat is gelul. Ik schijt er niet op hoor, op Zuid. Mensen zeiken weleens: Zuid is gevaarlijk. Ik denk dat ‘t reuze meevalt. Ik geloof best dat het er in bepaalde buurten vervelend aan toe kan gaan. Maar ja, je woont in de stad en bij de stad hoort ook gevaar. Ga dan lekker in Jubbenga wonen. Ik wil ook een zo vriendelijk mogelijke stad, maar dit hoort er wel bij. Hier in de Witte de Withstraat komen brullende motoren langscheuren, of er is geschreeuw ‘s nachts. Daar hoor je mij niet over. Dan moet ik niet middenin de stad gaan zitten. Maar ik denk echt niet dat we te klagen hebben. Ik durf overal in Rotterdam ‘s nachts te pinnen. Het is toch ook: met wat voor houding loop je door de stad? Ik ben voor niemand bang. Als ik zie dat een gozer door vijf jongens in elkaar wordt geslagen, ben ik ervan overtuigd dat ik ga proberen om dat op te lossen. Door 1-1-2 te bellen en door er tussen te springen.”
De jongere Borst was een stuk minder zelfverzekerd. “Als je ouder wordt, win je aan zelfvertrouwen. Het leven is leuker na je veertigste. Je hebt situaties eerder meegemaakt, dus je raakt minder snel gestrest. Vroeger kon ik al snel denken: jezus christus, hoe moet dít aflopen? Nu denk ik: zolang je je laatste adem niet uitblaast, zal het allemaal wel goedkomen. Ik heb het leven geleerd en mijn belangrijkste les is: uiteindelijk valt alles wel mee. Mijn huis heeft ook vele kruisjes, hoor. Mijn moeder is dement. En mijn nichtje heeft door een ernstig ongeluk lang in coma gelegen en is daar toch anders uitgekomen. Dat is pijnlijk. Iedereen heeft zo zijn leed, je leert ermee leven. Het leven is soms moeilijk, maar ik kan mij nog altijd verwonderen en vrolijk maken.”
Wat was een bepalend moment in jouw leven?
“Ik was twintig en per trein op weg naar een sollicitatiegesprek voor een baan als leerling-journalist bij Voetbal International in Gouda. Ik was keurig op tijd van huis gegaan, maar de trein stopte en stond een tijdje stil. Er was iemand voor gesprongen bij Nieuwerkerk. Het eerste wat ik dacht was: shit, heb ik weer, ik kom te laat, ik kan het shaken. Het was mijn droombaan. Vanuit een telefooncel – het was 1985 hè – heb ik gebeld. ‘Ja, Hugo Borst hier. Er is iemand voor de trein gesprongen, maar ik kom eraan hoor!’ Met terugwerkende kracht denk ik vaak aan dat moment. Wie was dat, die voor die trein sprong? Ik zou dat bijna willen uitzoeken.”
Je werd aangenomen?
“Ja. En die baan heeft mijn leven de goede richting gegeven. Achteraf hoorde ik dat er meer dan tweehonderd sollicitanten waren, er werden er maar twee aangenomen. Zo kan het dus gaan. Het leven is één grote roulettetafel joh, je moet echt mazzel hebben. Natuurlijk, je moet een bepaalde aanleg hebben, maar ik zie zoveel talentvolle mensen die gewoon het geluk niet hebben gehad.”
Het leven is niet maakbaar?
“Hooguit voor 25 procent of zo. Die vacature werd toen niet door mij gezien, maar door een voetbalmaatje. Die zei: ‘Hé, jij wil toch journalist worden? Dan moet je nu solliciteren.’ Het leven hangt van toeval aan elkaar. Maar als je een kans krijgt, dan moet je die ook grijpen. Voor de rest ben je afhankelijk van mazzel en kruiwagens natuurlijk. Ik laat mij nu graag als kruiwagen gebruiken door mensen die een kans verdienen. Ik help waar ik kan, want ik gun iedereen het beste. Alleen talent dat zijn talent verkwanselt, daar heb ik geen medelijden mee.”
Zou je nu anders reageren als iemand zich voor de trein wierp?
“Ik zou nu ontdaan zijn. Toen deed het mij helemaal niks. Ik dacht echt alleen maar: fuck, daar gaat mijn droombaan. Ik was alleen begaan met mezelf. Nu ben ik veel meer begaan met anderen. Een mens ontwikkelt zich. Ik heb ook niet meer die eerzucht. Dat is wel weer slecht, want alleen met grenzeloze ambitie en eerzucht zul je presteren. Ik wil nog goede boeken en documentaires maken, maar dan moet ik wel die eerzucht van mezelf als twintiger hervinden.”
‘Amsterdammers, dat zijn zeikerds. Rotterdammers zijn meer oprecht bezorgd’
Over ‘O, Louis’ zei je dat je het best mogelijke boek over Van Gaal wilde afleveren. Dat is toch ook eerzucht?
“Absoluut. Maar dan komt het wel uit mijn tenen. Ik kan hier ook lekker op mijn chesterfield een boek gaan zitten lezen. Vroeger wilde ik me echt laten gelden. Die drang is nu minder groot. Heel af en toe laait het nog weleens op, gelukkig. Maar de economische noodzaak is er niet meer en ik vind het ook leuk om met mijn vrienden te voetballen of in Hopper of Urban te zitten. Met een kop koffie, ik ben geen drinker. Zo zie ik er misschien uit, maar ik ben totaal niet van de drank en de drugs.”
‘O, Louis’ kreeg matige recensies. De Volkskrant gaf twee sterren. Hoe erg vind je dat?
“Die recensie in de Volkskrant was een persoonlijke afrekening met mij. Want ik heb over die man, ‘Porno Paultje’ Onkenhout, iets geroepen dat hij niet leuk vond. Dat hij kickt op vintage cumshots. Daar was niets aan gelogen, trouwens. Nee, misschien niet chic om dat weer op te rakelen. Maar zo ben ik nou eenmaal ook. Soms kan ik een plaagstoot uitdelen. En heel soms een doodschop.”
Terug naar de recensies.
“Inderdaad: die waren vrij zuinig. Gelukkig reageerden lezers en schrijvers wel enthousiast. ‘O, Louis’ is nu vertaald. En in Engeland zijn de eerste reacties lyrisch. Misschien past ‘O, Louis’ daar beter. Een slechte recensie is niet leuk. Ik kan daar een kwartier zuur om zijn, maar dan is het voorbij. Ik kan goed relativeren. Dat heb ik geleerd.”
Hoe ga je dan om met echt grote tegenslagen?
“Troost vind ik bij mijn dierbaren, of in een potje voetbal met mijn maten. Maar vaak verwerk ik een tegenslag ook gewoon hier op de bank, in stilte. Troost kan je ook in jezelf vinden. Ik raak niet snel meer in paniek als ik aangedaan ben. Maar weet je, ik ben tamelijk gelukkig. Ik heb nog wel zwaarmoedige momenten, maar dat zijn geen lange perioden meer. Ja, vroeger had ik daar meer last van. Ik was behept met bepaalde angsten. Daarvoor heb ik nog wel medicatie, nog altijd. Een lichte dosis. En die zal ongetwijfeld mede bijdragen aan mijn geluk.”
Je hebt je een tijdje teruggetrokken uit de media, omdat je tegen een burn-out aanzat. Nu lijk je – ook op tv – weer helemaal terug.
“Toch doe ik niet veel tv meer. Ik verkoop bijna altijd een ‘nee’ als er wordt gebeld met een 035-nummer. Studio Brasil was een zeldzaam uitstapje. Een programma als Studio Voetbal zal ik nooit meer structureel doen. Ik houd meer van het intieme, kleinschalige. Boeken maken, schrijven, radio. Ik wil ooit nog wel een vervolg maken op ‘Over vaders en zonen’.”
Hoe wil je dat jouw zoon later tegen jou aankijkt?
“Charlie zit nu in een fase waarin hij zich afzet tegen mij. Hij zit op het Grafisch Lyceum en heeft zich hartstikke goed ontwikkeld. Ik ben heel trots op hem. En hij is ook een echte Rotterdammer, dól op zijn stad. Een aardje naar zijn vaartje en zijn opa. Maar goed, wat hoopt iedere vader? Dat zijn zoon gelukkig is. Ik hoop dat ik hem genoeg heb meegegeven, een basis om een mooi bestaan op te bouwen. Maar dat betwijfel ik weleens, want ik ben grof in de mond, kan ongeduldig zijn. Ik laat echt steken vallen. Al doe ik mijn stinkende best.”
Je betwijfelt of je hem genoeg hebt meegegeven?
“Ik geloof niet dat ik een slechte vader ben. Maar ik ben niet de perfecte vader. Ik denk dat mijn vader een betere vader voor mij is geweest. Hij had een transcendente rust en was in alle omstandigheden een ongelooflijke gentleman. Dat is mij helaas niet gegeven. Ik kan nog weleens uit mijn slof schieten. Ik ben een man met temperament. Dat heb ik van mijn moeder geërfd. Ik ga de discussie nog weleens aan en kan ook ruziemaken. Zeker als ik het druk heb, kan ik ongeduldig zijn. En als iemand dan tegen me aan begint te zeiken, ja dan schiet ik soms uit mijn slof. Ik ben net een mens, joh.”
Op televisie zagen we vooral de Hugo Borst die zijn ongezouten mening geeft.
“Je moet televisie niet te serieus nemen. Ik heb een haat-liefde verhouding met dat medium. Natuurlijk maak ik er gebruik van als ik een boek te promoten heb. Maar ik gruwel van de karikatuur die tv van mensen maakt. Er wordt slechts een beeld geschetst van een klein deel van iemands karakter. En mensen nemen dat dan voor waarheid aan. Ik hoor vaak als ik met iemand in gesprek ben: ‘Goh, ik dacht niet dat je zo aardig zou zijn’. Dat doet televisie dus met je. Terwijl: ik ben in wezen een gevoelige man. En ik houd van harmonie.”
Daar kijken sommige mensen wellicht van op.
“Het is gewoon zo. Alleen, als iemand hypocriet is, kan ik er met gestrekt been in gaan. Ik heb best veel ruzie achter de rug in mijn leven. Ik ken alle gradaties van ruzie: de stilzwijgende, de knallende, de voort-etterende. Maar dat neemt dus niet weg dat ik van harmonie houd. Ik zou ook meer saamhorigheid in de stad willen. We mogen best wat liever zijn voor elkaar, ons wat minder ergeren. Ik ben weliswaar geen politiek dier, maar zou graag een partij oprichten.”
Wat voor soort partij?
“Noem het een beweging. Een beweging die bruggen bouwt en conflicten oplost. Niet links of rechts, maar een echte stadspartij, die alle kleuren vertegenwoordigt. Ik zou een positief, optimistisch en rijk cultureel klimaat willen creëren. Ondernemers en zakenmensen moeten de ruimte krijgen. En in die beweging moeten goede, slimme Rotterdammers zitting hebben. Van alle leeftijden. Extreem belangrijk: gerund door mensen met gevoel voor humor. Je wilt namen? Ted Langenbach, Mark Hoogstad, Wilfried de Jong, Sander de Kramer, die jongens van Groos. Ik denk ook aan die jonge creatieven in het Schieblock en uitblinkers op de Erasmus Universiteit.”
‘Ik ken alle gradaties van ruzie’
Hoe kom je op dit idee?
“Op basis van het dagelijkse nieuws zou je denken dat er enkel gebombardeerd, onthoofd en verkracht wordt in de wereld. Als journalist begrijp ik dat media voornamelijk slecht nieuws melden. Maar toch. Neem Rotterdam. Een grote stad, met bijbehorende problemen, maar kijk eens naar wat er wél goed gaat allemaal. Dat mag benadrukt worden. Ik wil een bijdrage leveren aan een nog leukere, positievere stad.”
Dat klinkt als de grondbeginselen van Gers! magazine.
“Nou, mooi zo. In deze stad zitten we op elkaars lip. We zijn tot elkaar veroordeeld. Dan is het goed om de stad mooier te willen maken, toch? In die zin ben ik een echte positivo. Wil je trouwens opschrijven dat ik Aboutaleb een uitstekende burgemeester vind. Een man die in zijn vrije tijd Arabische poëzie vertaald: zijn wij in Rotterdam gezegend of niet?”
Jij gaat als bruggenbouwer fungeren in die partij?
“Haha. Ik ben een ervaringsdeskundige als het gaat om ruzies. Ik ben milder geworden en ook geïnspireerd door mijn vadertje zaliger, die een soort Kofi Annan was op microschaal.”
Wat voor soort problemen ga je aanpakken?
“Loop nou niet te hard van stapel, juffrouw Gers. Dit is maar een brainwave, hè. Het moet ook niet te zweverig worden. In dat kader: er is nu een plan om de Coolsingel terug te brengen van vier- tot tweebaansweg. Dat is een heel slecht idee. De zoveelste poging om nostalgie kunstmatig in ere te herstellen. Wist je dat men daar, op de Coolsingel, rond 1935, flaneerde? Schattig hoor. Maar het feit dat je nu rap door kunt rijden op de Coolsingel, is minstens zo lekker als hand in hand lopen met je meisje. Zo niet beter. Snap je een beetje wat ik bedoel? We blijven natuurlijk wel pragmatisch, hè!”