Kloppend hart van Rotterdam

Bommen in de achtertuin

Sander Grip Tekst
Marieke Odekerken Beeld

Als tiener maakt Leendert van Geenen (90) de oorlogsdagen in de stad direct mee. In vier dagen tijd wordt de jeugdige onschuld uit zijn lijf verjaagd. Zijn versnelde coming-of-age eindigt op 14 mei met een voltreffer op zijn ouderlijk huis, waarbij zijn zus om het leven komt. Alsof die oorlog niet genoeg is, wordt hij er vervolgens in 1946 op uit gestuurd om 4 jaar lang te vechten in Indië.

Stil is hij niet geworden van twee oorlogen. Sterker nog, hij vertelt er juist veel over. “Ik wil het verhaal levend houden zolang ik dat nog kan.” En het ziet ernaar uit dat de in juni 1925 geboren meneer Van Geenen zijn verhaal nog wel even kan vertellen. Hij is bij de pinken en met oog voor detail vertelt hij over die eerste oorlogsdagen in Rotterdam; een relaas dat voor altijd in zijn geheugen gegrift staat en verbonden is met het lot van zijn zus.

‘Met de verhalen van Michiel de Ruyter en Piet Hein in mijn achterhoofd, dacht ik: laat die Duitsers maar komen.’

Zijn verhaal begint op 9 mei 1940. Het leven op straat was toen al ingrijpend veranderd en stond in het teken van naderend onheil. “Overal zag je soldaten en ook in de oude plantage in Rotterdam lag een grote troepenmacht. Met de verhalen van Michiel de Ruyter en Piet Hein in mijn achterhoofd, dacht ik: laat die Duitsers maar komen. Wij verslaan ze wel even. Ik voelde eigenlijk geen angst. Ik vond het eerder spannend.”

Op die negende mei zit het gezin Van Geenen in de Lambertusstraat in Kralingen rond de radio. “Ik hoor minister-president De Geer nog voor de radio zeggen: ‘Ga maar rustig slapen, de overheid waakt over u.’ De volgende morgen om vijf uur werden we gewekt door laag overvliegende bommenwerpers. We vlogen de straat op in onze pyjama’s. Toen bleek dat we midden in de oorlog zaten.”

Angst

Meneer van Geenen voelt eerst geen angst. Hij loopt met zijn vriendjes over de straten. “We kwamen mariniers tegen die zich schuilhielden tegen de gevels. Vanaf de daken werd op hen geschoten door NSB’ers. ‘Donder op jullie’, beten ze ons toe. ‘Ga naar huis!’ Maar wij hadden geen angst.” Dat gevoel komt ’s avonds pas als een Junkers 87 overvliegt, bijgenaamd Stuka. “Met zijn mitrailleur veegde die Stuka de hele Oude Dijk schoon. Toen brak het pas tot me door dat het allemaal niet zo gewoon was als ik dacht.” Na deze aanval gaat meneer Van Geenen aangekleed naar bed, iets wat hij de hele verdere oorlog blijft doen: “We waren altijd klaar om snel weg te kunnen zijn.”

De tweede oorlogsdag is een prachtige dag. “Alsof de natuur wilde vertellen dat ze zich niets van alle gedoe aantrok”, lacht meneer Van Geenen. Er valt die dag een lichte granaat bij hen in de straat maar verder blijft het rustig. De strijd speelt zich vooral af bij het Maasstation en de Maasbruggen. Als hij op 12 mei in alle vroegte met zijn zus op bezoek wil bij een tante, scheren er bommenwerpers laag over hen heen. “Daarna hoorden we vreselijke knallen. We snelden terug naar huis en daar hoorden we dat de marinierskazerne op het Oostplein gebombardeerd was. Van moeder mochten we daarna niet meer de straat uit.”

Tot het bombardement op 14 mei voltrekken de oorlogsdagen in Kralingen zich verder rustig. “We zaten met zijn allen bij elkaar. Een broer van mij kwam met zijn vrouw en kinderen naar ons toe. Bij hen in de straat stond afweergeschut dat elke tien minuten een granaat afvuurde richting de bezetters op de Waalhaven. Daar werden ze knettergek van dus ze trokken bij ons in.” Niet lang erna gaat het luchtalarm af. “We zaten met 12 man in huis en ik zie nog mijn moeder voor de spiegel staan. Ze stond haar lange zwarte haren te kammen. Ineens hoorden we een klap en zagen haar haren omhoog waaien van de luchtdruk.”

Ze schieten allemaal in een zenuwlach maar nog geen 10 seconden later worden ze opgeschrikt door bommen die in de achtertuin vallen. “De hele achtergevel werd eruit geblazen, het plafond viel omlaag en we doken allemaal weg in de voorkamer.”

‘Ineens hoorden we een klap en zagen de haren van mijn moeder omhoog waaien door de luchtdruk.’

Kaartje voor de bus

Zijn moeder en zus blijken gewond. Zijn zus zo ernstig dat een broer haar tussen de bommenregen door op een kar legt en naar de hulppost rijdt. Het gezin kan intussen via het raam ontsnappen uit het beschadigde huis en bij een buurman schuilen. “Daar wachtten we het einde van het bombardement af, waarna we met zijn allen probeerden weg te komen.” Ze vinden een vrachtwagen waar ze moeder op hijsen en vertrekken naar Capelle aan den IJssel.

“Duizenden mensen liepen die kant op. De een met een vogelkooitje, de ander met zijn poes onder de arm en een derde had zijn huilende kind op de rug. Eén brok ellende.” In een school krijgen ze wat te drinken en vervolgens in een kerk wat eten. “En ’s avonds konden we in een Rijnaak in het stro liggen om te slapen. Nou ja, daar kwam natuurlijk niets van terecht want het was één boel gehuil en gegil en we hoorden hoog in de lucht vliegtuigen overkomen.”

Na vier dagen keert het gezin Van Geenen terug naar Kralingen. “Er stond een bus klaar; wij dachten om ons terug te brengen. Maar eenmaal in de bus, moesten we een plaatsbewijs kopen. Nou ja, mijn moeder was natuurlijk haar portemonnee vergeten na dat bombardement. Ze had een wond aan haar been en kon niet lopen. Gelukkig heeft toen iemand van de kerk een kaartje voor ons betaald. Anders waren we zo uit de bus gezet. Ik vind dat nog steeds te gek voor woorden.”

Massagraf

Vader Van Geenen kan een huis verderop in de Lambertusstraat huren. De gemeente biedt het gezin een kachel, een tafel en vijf stoelen aan. “We waren met zijn achten, de rest moest maar bij elkaar op schoot gaan zitten, of zo. Maar ja, we hadden tenminste iets. We konden er wonen.” Ze gaan op zoek naar zijn zus, maar het duurt een tijd voor ze iets van haar vernemen. “We gingen alle ziekenhuizen af maar nergens wisten ze iets. Na drie weken kwam een verpleegster van het Sint Fransiscus langs. In het ziekenhuis had ze een ring en 2 oorbellen, maar ze wist niet zeker van wie die waren. Mijn vader en ik zijn gaan kijken en het bleken inderdaad sieraden van mijn zus te zijn. Ze was diezelfde avond na het bombardement overleden en in een massagraf op Crooswijk gedumpt. Ik weet waar ze ligt en ik ga er nog regelmatig naartoe.”

‘Ze was diezelfde avond na het bombardement overleden en in een massagraf gedumpt.’

Oproep

Langzaam probeert iedereen het leven weer een beetje op te pakken, maar gaandeweg de oorlog zijn er steeds minder spullen te krijgen en worden de Rotterdammers steeds meer beperkt in hun doen en laten. Zo krijgt iedereen boven de 14 jaar een persoonsbewijs. Meneer Van Geenen struint door oude foto’s en papieren. Dan dist hij zijn identiteitskaart op. Hij heeft hem netjes in de oorspronkelijke hoes bewaard. Hij kijkt even op en denkt eraan hoe hij wist te ontsnappen aan de arbeidsdienst waarvoor hij in 1943 wordt opgeroepen.

“Alle mannen tussen de 18 en 60 moesten verplicht naar Duitsland om te werken. Ik kreeg bericht dat ik bij Blommer Vos, een scheepswerf in Duitsland, moest gaan werken. Voor de keuring moest ik naar het Bospolderplein. Na afloop werd ik een kamertje ingestuurd waar een Duitse officier mijn formulier invulde. Hij legde het op een stapel en zei: ‘Morgen terugkomen voor je reispapieren.’ Op dat moment werd hij weggeroepen en stond ik daar alleen. Snel heb ik mijn formulier van het stapeltje gegrist en in mijn zak gestoken.” Zo verdwijnt meneer Van Geenen uit het systeem en ontloopt zijn arbeidsdienst.

Zwarte bladzijde

Na de capitulatie volgt al snel een oproep voor militaire dienst en voor meneer Van Geenen goed en wel weet wat hem te wachten staat, zit hij in Indonesië om oorlog te voeren. Die oorlog is een zwarte bladzijde in de Nederlandse geschiedenis, maar hij weigert te accepteren dat alleen aan de kant van de Nederlandse strijdkrachten fouten gemaakt zijn. “Natuurlijk zijn er dingen gebeurd die niet door de beugel kunnen, maar dat is aan weerskanten zo. Ik ben in de kampongs met kapmessen achterna gezeten. Ik heb kameraden gezien met afgesneden geslachtsdelen en ik stond naast maten op het moment dat ze door het hoofd geschoten werden. Viel je in handen van guerrilla’s, dan werd je afgeslacht.”

Nog altijd slaapt meneer Van Geenen met het licht aan. “Ik moet licht om me heen hebben; ik kan niet tegen het donker.” Praten over die tijd is altijd lastig geweest: “Mensen wilden mijn verhaal niet horen, maar ik moest wel luisteren naar dagelijkse probleempjes hier. Dat ome Piet zijn been gebroken had met schaatsen. Of dat Marietje ongehuwd zwanger was geraakt. Nou, als ze er maar lol aan beleefd heeft, dacht ik dan. Niemand snapte ons; ze noemen het nog steeds de politionele acties. Het was gewoon oorlog.” Hij probeert het maar met een beetje humor te benaderen: “Houd je alle ellende bij je, dan ga je er kapot aan. Dat is de reden dat ik mijn verhaal vertel.”

Tijdens het bevrijdingsfestival op 5 mei in het Park bij de Euromast kun je speeddaten met veteranen. Voor meer informatie, zie de website van het festival.

(historisch beeld: verwoesting in Kralingen ten gevolge van het bombardement op 14 mei 1940. Beeld via commons.wikimedia.com)