Kloppend hart van Rotterdam

Maak je geen illusie, het gaat nergens over

Serga van Roon Tekst
Frank Hanswijk Beeld

Hilversum? Moet een bom. Die politiek correcten? Tegen de muur. Filmfonds? Totale waanzin daar. Martin van Waardenberg is de eerste om toe te geven dat hij als een olifant door de porseleinkast kan gaan. Hij gooit met granaten, maakt korte metten met god en werpt terloops wat toeristen in de Maas. Maar hij weet ook als geen ander te relativeren. Want: “Het leven is totaal zinloos.” En toch werd het een heel vrolijk gesprek. 

‘Hoezo, leuk om mij te zien? Dan ben je toch knettergek?’ 

De Marathon is een van je laatste grote projecten. Vind je de film een succes geworden?
“Ja. Rotterdammers vinden het natuurlijk helemaal een leuke film. Neem dat uitstapje naar Amsterdam, waar de vier garagemannen een loopje gaan doen. Dat loopt helemaal uit de hand. Omdat Amsterdam zo’n kutstad is natuurlijk. Ja, dat is nu eenmaal zo. Kijk, De Marathon trekt geen miljoenenpubliek zoals Gooische Vrouwen. Wij hebben geen succesvolle tv-serie verfilmd, geen reclame gemaakt. In dat licht bezien doen we het volgens de producent extreem goed. We hadden prima recensies; overal vier of vijf sterren. Behalve de Volkskrant, die gaven er drie. Maar ja, dat is een Amsterdams pisblaadje.”

Denk je echt dat dit een rol speelt?
“Zeker. Neem het Filmfonds, dat bestaat ook uit Amsterdammers. Tien jaar geleden dienden we het idee voor De Marathon in en kregen nul op het rekest. Ze vonden de film te Rotterdams. Een heel gek criterium. Het verhaal heeft tien jaar onder het stof gelegen. Ik had hem al gedeletet. Maar Gerard Meuldijk, met wie ik het idee heb ontwikkeld, had ‘m nog. En die heeft heel ondeugend een ansichtkaartje naar Reinout Oerlemans gestuurd. Die zei: ‘Hartstikke leuk verhaal, gaan we maken.’ Heel slagvaardig. Niet: wat gaan we doen, maar wanneer gaan we het doen. Toen viel er tien jaar ellende van m’n rug af.”

Voel je genoegdoening?
“Ik geloof dat Oerlemans uiteindelijk toch suppletie heeft gekregen van het Filmfonds (een aanvulling op het budget, red.). Dus dan zullen er wel ineens een paar Rotterdammers in hebben gezeten, hoewel dat hoogst ongebruikelijk is. Nee, ik heb geen hoge pet op van dat fonds. Als je dik een miljoen aan Het Bombardement geeft, dan denk ik: wie is daar de dramaturg? Want Het Bombardement, dat is een rukverhaal. Je moet eerst een goed verhaal hebben. Zo’n Wendy van Dijk, hartstikke leuk hoor. Een prachtige, lieve vrouw, maar die film Ushi is afgekraakt en dat was te verwachten. De film leunt op haar naam, niet op het verhaal. Je moet geen verhaal om een BN’er heen bouwen.”

Ik begreep dat jullie een nieuwe Loenatikfilm gaan maken dit jaar?
“Ja, maar de lol is er voor mij nu al vanaf. Loenatik heeft een aanvraag gedaan bij het Filmfonds. Die is gehonoreerd. Als je ‘m dan wilt gaan maken, lijkt het wel alsof ze ineens helemaal nergens meer van weten. ‘Oh, ga je ‘m ook maken dan?’ Gaat er weer een andere commissie dat verhaal lezen. En vervolgens moet je dus nog die suppletie aanvragen, bij weer andere mensen. En die krijg je dan niet! Totale gekte. Het lijkt wel of ze systematisch hun eigen projecten om zeep helpen. Wij komen nu dus opeens vier ton tekort en moeten het script herschrijven. Alles wat een beetje geld kost, moet eruit. Ja, mijn broek zakt daar van af tot ver onder de knie. Ik heb nog nooit zoveel waanzin meegemaakt als bij dat ellendige fonds daar en dat mag je letterlijk opschrijven.”

Heb je nog andere projecten lopen?
“Ja, ik heb nog veel meer ellende hoor! Want dan kom je in omroepland, dat is nog tien keer zo erg. Als je een idee hebt, moet je naar de dramaturg van een omroep. Eerst veertig vellen vol typen en dan gaat zo’n dramaturg alles veranderen, want eigenlijk wil hij zelf een serie maken. Nou, dan ga je weer aanpassen. En dan ben je er nog niet. Welnee. Dan moet je naar de net-ma-na-ger. Die weet helemaal nergens van, heeft voor de komende drie jaar alles al dicht geplamuurd. Dus jij bent helemaal niet aan de beurt. Hooguit moet hij her en der nog wat gaatjes in de programmering dichtkitten. Inhoud? Interesseert hem niet, als er maar veel mensen kijken. Hilversum en Amsterdam, wég ermee. Laat Rotterdam die tv- en filmwereld eens naar zich toe trekken.”

Zouden Rotterdammers dat anders aanpakken?
“Ach natuurlijk. Rotterdammers beginnen gewoon om zeven uur en kijken om half zes nog eens of ze überhaupt naar huis kunnen. Je moet in Hilversum eens proberen iemand te bellen. Of ze staan in de file of ze zijn aan het lunchen of ze gaan vergaderen. Tachtig procent van de mensen in Hilversum kan naar huis. Dat hele Hilversum moet je bombarderen. En dan moet je dat in Rotterdam opnieuw beginnen met mensen die van wanten weten. En dan nieuwe verhalen maken he, geen romannetjes gaan verfilmen. Dat is zo a-creatief.”

‘Ik een goede acteur? Natuurlijk niet!’ 

Blijft de vraag nog steeds: wat ga je dit jaar doen? Je hebt vooral veel gal gespuwd over Hilversum en het Filmfonds.
“Ja, want daar ben ik dus van afhankelijk van als tv- en filmmaker. Ik blijf toch zitten met het feit dat ik een verhalenverzinnert ben. Ik heb afzetgebied nodig. Ik heb de afgelopen vijf jaar al wel duizend ideeën door de versnipperaar moeten halen. Er is geen geld meer. Ik wil gewoon nog heel veel producties maken waar mensen plezier aan beleven. Verhalen verzinnen vind ik het leukste wat er is. Je bedenkt een arena, de figuren, de karakters en de scènes. Type A komt binnen en die zegt iets tegen B. En wat zegt B dan terug? Ja, dan ben ik als een vis in het water. Vooral als de karakters een beetje gestoord zijn. Dat is wel de rode draad in mijn werk. Je moet met de hoofdpersoon mee kunnen gaan. Dat je denkt: ach god, jongen toch.”

Je acteert ook. Wat maakt een goed acteur?
“Je bent goed als mensen je geloven. Bij Nederlandse series haak ik vaak na vijf minuten af. Ik geloof ‘t niet. Dan denk ik: dat zeg je zo niet. Ik ken een heleboel slechte acteurs. Dan denk ik: jij bent helemaal geen acteur, jij bent een lulhannes. Daar reken ik mezelf ook toe. Ik een goede acteur? Natuurlijk niet! Ik probeer het wel, maar ik doe ook maar wat. Er is veel voor nodig om een verhaal geloofwaardig over het voetlicht te brengen: goede tekst, goede regisseur, goede acteurs. Jack Nicholson, die is goed. Daar blijf je naar kijken.”

Veel mensen kennen jou van de spotjes van de Gamma.
“Dat is alweer vijf jaar geleden. Maar die spotjes waren leuk en zijn bij veel mensen blijven hangen. Ik krijg daar nog steeds opmerkingen over als ik over straat loop. Belachelijk. Word ik helemaal gestoord van. Ik kom er nooit meer vanaf. Ik snap die mensen niet. Ben niet van de Gamma en de Gamma is niet van mij. Dus druk mij niet in die rol. Hoezo, leuk om mij te zien? Dan ben je toch knettergek?”

Maar verder ben je wel aangenaam gezelschap?
“Zeker wel. Met mij kan je lachen. Ja hoor.”

Voor iemand met zo’n uitgebreide staat van dienst en bekendheid, zijn er eigenlijk maar weinig uitgebreide interviews van jou te vinden.
“Dat doe ik ook niet zo vaak. Alleen als ik een werkje af heb, zoals met De Marathon laatst. Dan heeft het zin.”

Dus dit gesprek is voor jou eigenlijk zinloos?
“Zeker. Totaal zinloos.”

Lijk jij op je personage Leo uit De Marathon?
“Van alle personages die ik heb gespeeld, staat Leo het dichtst bij mijzelf. Grote muil, klein hartje. Die garagemannen uit de Marathon, die zijn hier overal. Bij de brandweer, in de kantine van de RET. Ze praten over vrouwen, eten shoarma, het gaat allemaal nergens over.”

We hebben ze niet allemaal opgeschreven, maar als je over Amsterdam of de Amsterdammers spreekt, gebruik je vrij consequent de voorvoegsels ‘pis’ en ‘kut’. Is die afkeer van Amsterdam echt?
“Je moet wel relativeren. Het is leuk om op Amsterdam te kankeren en het is goed om dat vervolgens weer in een normaal daglicht te zetten. Amsterdam is best leuk. Er zijn leuke cafeetjes, leuke mensen. Ik heb er mooie avonden gehad.”

‘Tachtig procent van de mensen in Hilversum kan naar huis’ 

Wat vind jij mooi aan Rotterdam?
“De dynamiek, de chemie, de werklust, het chagrijnige. Ja heerlijk. Lekker kankeren op Feyenoord, het leukste wat er is. En dan tegelijkertijd apetrots zijn als het allemaal wel een keertje lukt. Als alles goed gaat, is het ook niet leuk. We moeten roeien met de riemen die we hebben, dat heb je als je platgebombardeerd bent. De volgende dag moet je puin gaan ruimen en opbouwen. Daar komt onze mentaliteit vandaan. Geen kapsones: Rotterdammers doen wat ze moeten doen en dat doen ze hard. Het is trouwens heel fijn dat we niet worden overspoeld met toeristen. Blijf toch thuis. Of ga naar de Jordaan. Maar niet hier. Je hebt van die Duitsers die een foto maken door het gat van het Zadkine-beeld. Direct de Maas in pleuren. Een hekel aan toeristen? Niet per definitie. Maar als je in Amsterdam de weg vraagt, ben je twee uur bezig voor je een Amsterdammer treft. Ik zou er helemaal gek van worden. Ik ben geen vakantieman. Wat nou vakantie? Wie heeft dat verzonnen dan? Je bent niet geboren om niets te doen. Je bent geboren om je helemaal uit de naad te werken.”

Wat zou jij doen als je het in Rotterdam voor het zeggen had?
“Ik zou een heleboel regeltjes afschaffen. We gaan overal weer roken. Laat mensen toch lekker. Kan je daar niet tegen, dan neem je je eigen ventilator mee. Natuurlijk moet je regels afspreken. Maar het is doorgeslagen. Nu is er toch weer iets gaande. Mag je opeens geen ‘allochtoon’ meer zeggen. Daar word ik helemaal doodziek van. Ik mag alles zeggen! Bemoei je met je eigen ellende. Een Turk is een Turk en een Marokkaan een Marokkaan. Als je geen negerzoen meer mag zeggen, wat doe je dan met blanke vla? De groeperingen die dat verzinnen, moeten tegen de muur. Dan zijn we daar ook maar weer vanaf.”

Je hebt al veel korte metten gemaakt.
“Ja, in dit gesprek zijn al een boel groeperingen afgeslacht. Maar ik vind het verder heel gezellig zo. Jij ook?”

Nog even specifiek over Rotterdam. Moeten er in de stad nog dingen anders?
“Gewoon doorgaan zo. Door bouwen. Hoger en meer. We zijn op de goede weg. En nog meer leuke kroegen, die oneindig open zijn. Ja, ik ben een stapper. Vooral op de Binnenweg, want dan kan ik alles lopend afleggen. Vroeger stond ik altijd met de keldersleutel mijn auto open te maken. Ik kreeg ‘m overigens wel altijd open. En hij startte nog ook. Ik kreeg ‘m er verdomd mee aan de praat. Reed ik met een enorme slok op retestrak naar huis en parkeerde keurig in.”

Ben jij een optimist of een pessimist?
“Een gigantische pessimist, tegen het absurde aan. Ik vind het leven totaal zinloos. Van A tot Z. Ja, van die gedachte word je depressief. Ik moet ook niet denken aan zoiets als eeuwig leven. Verschrikkelijk.”

Je gelooft dus niet in een leven na de dood.
“Welnee, dat is allemaal verzonnen. We zijn zo bang dat er niets is, dat het leven dus zinloos is, dat we god hebben verzonnen. En die houden we verantwoordelijk voor gebeurtenissen.”

En wat nu als zo meteen blijkt dat er wel ‘iets’ is?
“Is er niet! Maak je geen enkele illusie, het gaat nergens over. Kijk hoe de natuur werkt. Er zit geen enkele structuur in. Totale chaos. De natuur is het meest wrede, meest afschuwelijke wat er is. Het scheelde een haar of we waren laatst geraakt door die komeet. Het heelal, dat botst maar wat. De zon, de sterren, de aarde: uiteindelijk eindigen we als een dolende klomp ijzererts in een oneindig niets. Het voordeel van pessimist zijn, is dat je relativeert. Dat is belangrijk, want het echte leven is niet te dragen. Pijn in je teen? So what. Als je in de Sahel zit zonder eten, dan heb je pijn. En aangezien de helft van de wereldbevolking er zo aan toe is, geloof ik niet in god. Er is zoveel ellende, verdriet, treurnis en dood. Waarom moeten wij zoveel pijn lijden? Iemand moet me daar de zin eens van uitleggen. Is dat het doel van god? Dat is dan wel gelukt.”

Heb je een hekel aan het geloof?
“Ja, énorm. Een diep gewortelde haat. Stel mijn kind gaat dood. Dan ga ik toch niet zeggen, oh god, wat is de bedoeling hierachter? Wilde god dat ik dit offer bracht? Rot op. Vroeger offerden ze kinderen omdat ze bang waren voor het onweer. Daarna trok de lucht open en zei men: ‘Zie je wel, het werkt. God is niet meer boos.’ Hoe gek wil je het hebben. Dat geneuzel van die geloven. Ik scheer ze allemaal over een kam. En al die mensen die zeggen: ‘Wacht maar tot ik dood ben, dan wordt het beter.’ Nou, ga dan. En gauw.”

‘Het leven is zinloos, dus hoef je ook niet bang te zijn’ 

Je zei eens dat je nergens bang voor bent.
“Elk mens leeft met een permanente doodsangst. Ik ook. Ik wil natuurlijk niet dat mijn dochter dood gaat. Maar ik heb dat niet in de hand. Ik kan haar dus maar beter toevertrouwen aan het leven. Bang zijn heeft geen zin. Ik draai het om, dan ben je nergens meer bang voor. Bovendien: als het leven zinloos is, hoef je niet bang te zijn ook. Laat die dood maar komen dan, wat interesseert mij dat nou.”

Ben je niet bang voor een lijdensweg?
“Moet je niet zijn. Gewoon als de sodemieter een Drionpil gaan halen. Lijden hoeft niet hoor. De vraag is of je het durft. Hugo Claus deed dat heel goed. Die ging nergens op zitten wachten.” (Claus had Alzheimer en overleed door euthanasie, red.)

Vind je het belangrijk dat je na je dood wordt herinnerd?
“Totaal niet. Mijn werk? Als mensen er iets aan hebben, joh, hartstikke leuk. Doe er je voordeel mee. Maar ik heb er geen bedoeling mee verder. Ik maak wat ik leuk vind, maar dat het allemaal volkomen zinloos is, is mij wel duidelijk. Schuif mij maar in een oude vuilniszak de Schie in.”

Ben je bescheiden?
“Ik kan mezelf relativeren. Ik ben niet belangrijk, wat ik doe is niet belangrijk. Iedereen die zichzelf belangrijk vindt, vind ik bij voorbaat een lul. Ja, ik kan als een olifant in een porseleinkast zijn. De koningin? De paus? Niet belangrijk. Ik ken de paus niet, maar zou best eens een goede pils met hem willen drinken. Gaan we dat geloof eens naar de kloten helpen binnen vijf bier. En dat mag dan een kloosterbier zijn. Een Witkap-Patertje.”