Kloppend hart van Rotterdam

Rust en focus

Sander Grip Tekst
Eric Fecken Beeld

Goedlachs, rustig en bescheiden. Het zijn misschien niet de eerste kwalificaties die in je opkomen als je denkt aan boksers. Toch gelden ze dubbel en dwars voor Nouchka Fontijn. Schiedams beroemdste dochter probeert in de ring misschien wel volledig gefocust haar opponent naar de grond te krijgen, daarbuiten is ze de zachtaardigheid zelve.

Wie denkt aan boksen, zal ongetwijfeld breedgeschouderde woestelingen voor zich zien. Bruten die, de boksring nog niet eens in het zicht, elkaar aanstaren alsof de ander dood moet. In die voor een buitenstaander wat curieuze staredowns, bedoeld om de tegenstander mentaal alvast te breken voor de eigenlijke wedstrijd plaatsvindt, is al menig bokser zich te buiten gegaan aan een matpartij of een competitietje meubilairwerpen.

Je kunt je tegenstander natuurlijk ook ineens onbedaarlijk op de bek pakken, zoals de Noorse bokser Mikaela Lauren al twee keer deed. Zo’n plotse kus is misschien een lieflijke variant van de poging om je opponent van zijn of haar stuk te brengen, toch blijft voor de leek vooral het beeld hangen van domme krachten die niks beters te doen hebben dan anderen tot pulp slaan.

Dat stereotype beeld verdwijnt als sneeuw voor de zon als je Nouchka Fontijn ontmoet. Haast timide zit ze in brasserie Stadhuis over de krant gebogen, een kopje muntthee erbij. Het is woensdagmiddag en een waterig zonnetje schijnt een mat licht over de Grote Markt van Schiedam. De donkere keien glinsteren van een voorjaarsbui. Binnen is het rumoerig druk, buiten is het rustig. Je hoort alleen het zachte geroezemoes van de stad, als een zwerm hommels die zich in een struik tegoed doet aan de nectar van de ontluikende bloemen.

Ze kijkt op en glimlacht een warme, vriendelijke lach. Fontijn geeft toe dat ze buiten de ring inderdaad vooral goedmoedig is. “Ik fietste van de week in het park toen iemand me aansprak dat ik op die plek niet mocht fietsen. Die vrouw werd agressief, pakte mijn stuur beet, stond aan mijn fiets te schudden en tegen me te schreeuwen. Ik kwam niet veel verder dan geïntimideerd stamelen dat het me speet dat ik daar fietste. Pas later dacht ik: wat was mijn probleem? Ik ben bokser! Niet dat ik die mevrouw een tik verkocht zou hebben, maar ik hoefde toch ook weer niet zó onder de indruk te zijn… Er is echt een verschil tussen mij de in ring en daarbuiten.” Ze schiet in de lach. “Gelukkig maar. Ik zie boksen als een taak, als mijn werk. Buiten de ring ben ik niet meer de bokser die ik in de ring ben.”

Het lijkt inderdaad gek dat iemand Fontijn überhaupt zou kunnen intimideren. Ze verdient per slot van rekening haar brood met boksen en is breder geschouderd dan menig man. Maar de Schiedamse is geen bokser van nature, deze sport is haar niet met de paplepel ingegoten. Sterker nog, Fontijn kwam bij toeval op boksen terecht; vechtsport vond ze eerst totaal niet boeiend. “Ik had op de basisschool een vriendinnetje die taekwondo deed, dat vond ik maar een agressieveling. Vechtsport? Niks voor mij, vond ik.”

Serieuze mentaliteit

Wat niemand op die lagere school kon bevroeden, is dat Fontijn uit zou groeien tot beste vrouwelijke bokser die ons land ooit gekend heeft. Ze knokte zich in de zomer van 2016 naar de zilveren medaille op de Olympische Spelen in Rio de Janeiro. Een jaar eerder won ze al de Europese Spelen in Bakoe. Terwijl ze pas op haar negentiende de boksring instapte.

De kleine Fontijn was vooral bezig met atletiek en hockey, met schaatsen en tennissen. Tot ze op de middelbare school een ander meisje ontmoette dat op taekwondo zat: “Dat was een klein, lief en iel meisje. Toen dacht ik: zou het misschien toch iets kunnen zijn? Ik ben een keer met haar meegegaan en toen was het hek van de dam. Ik vond het direct tof.”

Nou is taekwondo nog steeds geen boksen.

“Nee, dat klopt”, glimlacht ze terwijl ze voorzichtig een slok van haar muntthee neemt en over het plein uitkijkt. “Zeker op jonge leeftijd is het gewoon nog schattig, die kindjes die door de zaal hobbelen met gekleurde bandjes om. Dat vonden mijn ouders ook allemaal prima. Maar toen ik een jaar of zestien was, ben ik een keer één lesje gaan boksen. Daarna fluisterde mijn vader me in: ‘Jij gaat dus niet boksen.’ Ik heb het eerst ook bij die ene les gehouden. Pas een paar jaar later ben ik toch weer gaan boksen.” Ze lacht: “En mijn vader werd mijn grootste fan! Waarom ik toch weer ging boksen? Ik wilde beter worden in taekwondo en met één keer in de week boksen kon ik mijn stootkracht sterk verbeteren.

Op zaterdagochtend stond ik tussen de zwetende mannen met een bierbuik. Dat was nog niet zo heel romantisch, zeg maar. En toch herinner ik me dat ik op de fiets terug naar huis zat met pijn in mijn armen. Dan heb ik er dus wel iets aan, dacht ik. Dus ik bleef het doen en al snel vond ik boksen leuker dan taekwondo.

Wat me aansprak, was de serieuze mentaliteit. Het was professioneel, veel meer dan bij taekwondo. Toen ik op taekwondo zat, had ik al trainingsschema’s voor mezelf naast de reguliere lessen. Dan had ik bedacht dat ik de ene dag ging hardlopen en de andere dag met een zelf gemaakt schemaatje thuis push-ups ging doen. Bij het boksen vond ik diezelfde drive om te sporten als ik zelf voelde, dat doorzettingsvermogen, elke dag trainen. Dat wilde ik ook.”

‘Om goed te kunnen boksen, heb je doorzettingsvermogen nodig. Wie ervoor wil gaan, kan al het andere leren’

Zo schetst ze met een paar woorden een ander beeld van de bokswereld dan die van stoerdoenerige brede mannen die elkaar eens lekker in de ogen staren. Wie echt goed kijkt naar boksen, stelt Fontijn, ziet dat respect en mentaliteit cruciaal zijn: “Door hard te trainen kun je ver komen. Het is geen enkel probleem dat ik pas op mijn negentiende de ring in stapte. Boksen is een technische, gecompliceerde sport. Om goed te kunnen boksen, heb je doorzettingsvermogen nodig. En dat vind je dus in de juiste mentaliteit. Wie ervoor wil gaan, kan al het andere leren. Natuurlijk heb je wel een beetje coördinatie nodig, anders wordt het nooit wat. En je moet wel willen slaan. Ik hoor verhalen van mensen die aan boksen beginnen en dan alleen met een zak willen, omdat ze geen mensen willen raken. Ja kijk, dat moet je allemaal niet hebben natuurlijk. Het blijft wel boksen.”

Goede boksers breken sowieso vaak pas op latere leeftijd door, stelt ze. “Het is in mijn ogen beter, want als je later begint ben je zelf meer gevormd en weet je beter wat je wil. Ik vond dat juist wel prettig.”

Talent blijkt ze wel te hebben, want al de tweede keer dat ze de boksschool binnenstapt, vraag haar trainer of ze wedstrijden wil gaan spelen. “Door goed te trainen en wedstrijden te spelen, werd ik Zuid-Hollands kampioen en uiteindelijk Nederlands kampioen en dan sta je ineens op grote toernooien.”

En dat is echt geweldig, straalt ze. Het begint met de voorbereiding: “Je verdiept je in tegenstanders op een groot toernooi. Je zoekt uit of zij aanvallend of verdedigend spelen, lang of kort zijn, sterk of snel. Die verschillende stijlen doorgronden, tegenstanders begrijpen en je eigen tactiek bepalen op basis van de kwaliteiten en zwaktes van de opponent. Door hun speelwijze heen breken en winnen. Dat is misschien wel het allermooiste aan de hele sport. Daar kan ik uren, dagen, weken op trainen.”

‘Ik hoef niet midden in de hectiek te wonen en ik hoef niet in een hutje op de hei. Schiedam houdt precies het midden tussen die twee’

De grootte van die wedstrijden die ze bokst doet haar verder niet veel. Natuurlijk hoort ze de verhalen van boksers die angst hebben als ze de ring instappen, maar daar heeft ze bij zichzelf nooit iets van gemerkt. “Natuurlijk zijn er zenuwen voor een wedstrijd, maar dat is wat anders dan angst. In mijn sparringpartijen heb ik al duizend keer tegenover iemand gestaan, dus ik weet wat ik kan. Natuurlijk staat er meer op het spel als je een wedstrijd speelt dan als je een trainingspartijtje doet, maar ik vind het niet angstaanjagend. Ik wil winnen. En wat wel makkelijk is: ik heb enkel een verantwoording naar mezelf dat ik mijn best moet doen. Er is geen verplichting naar iemand anders. Er hangt dus geen gewicht op mijn schouders.

Ik ben wel alert als ik de zaal inkom, maar dat is wat anders. Dat is ‘aan’ staan voor de wedstrijd. Een natuurlijke spanning die je nodig hebt om te kunnen presteren en een goede prestatie is belangrijk in het vervolg van je carrière. Zo simpel is het uiteindelijk ook wel. Als de bel gaat, kom ik in een andere staat van bewustzijn. De wedstrijd zelf speel ik op intuïtie. Ik hoor de hoek wel, maar het publiek niet meer. Zo in trance ben ik als ik speel.”

Geen revanche

Momenteel bereidt Fontijn zich weer voor op de Olympische Spelen. In Tokyo, 2020. Het zullen haar laatste Spelen zijn. “Je mag hooguit tot je veertigste wedstrijden boksen, maar als ik op mijn 32ste nog niet heb bereikt wat ik wil bereiken, gaat het niet meer komen. Na Tokyo volg ik Olga Commandeur op”, schiet ze in de lach. “Een kwartiertje in de ochtend Nederland in beweging. En dat is dan je werkdag. Lijkt me heerlijk…”

Dan weer serieus, want een kwartiertje werken op een dag is nog niks voor Fontijn. Ze is volop bezig met haar carrière in de ring. Tokyo wordt la grande finale al is het geen revanche voor Rio. “Nee, joh. Ben je gek. Rio was een hoogtepunt. Ik ben heel lang bezig geweest om me te kwalificeren. In eerste instantie was het al te mooi om waar te zijn dat het lukte. Als je er dan bent, wil je toch kijken wat je eruit kunt slepen. Je bent niet voor niets gekomen.

Tijdens de wedstrijden kwam ik in een flow. Ik bleef winnen. En dan ineens is de zege dichtbij. Ineens kon ik Olympisch kampioen worden. Dat klinkt magisch, dat geeft een lekker gevoel. Ik wist dat ik een goede tegenstander had, maar dat ik haar ook kon verslaan. Ik heb alles gegeven, maar het is me niet gelukt. Daar heb ik geen hard feelings over. Meer dan dit zat er niet in. Ik heb dan ook echt het gevoel dat ik zilver gewonnen heb, niet dat ik goud verloren heb.”

Een nuchtere constatering voor iemand wiens leven en carrière eruit bestaan te winnen. Ze haalt haar schouders op en blijft lekker Schiedams nuchter. “Weet je wat voor mij belangrijk is? Dat ik heb laten zien wat ik kan. Wie ik ben. Ik heb mijn ziel en zaligheid in die partij gestopt. De vraag na afloop van een wedstrijd is altijd: heb ik alles uit mezelf gehaald wat in me zat? Als het antwoord ja is, dan zat er niet meer in. Hoe jammer dat ook is.”

Ze glimlacht voorzichtig, want het klinkt achteraf gezien allemaal ook wel makkelijk. Natuurlijk is het niet leuk te verliezen. En net als winnen, blijft elke verliespartij je bij. Fontijns allereerste verliespartij staat zelfs nog op het netvlies gebrand: “Het was in Maastricht. Ik speelde tegen iemand die op papier al beter was dan ik. Toch heb ik de hele weg terug naar Schiedam zitten huilen. Maar ook daar leer je van; nu kan ik beter zien dat elke wedstrijd me meer ervaring oplevert. Of ik nou win of verlies.”

Beloning

Bouwen aan haar ervaring. Ze blijft het de komende tijd stug doen tot ze in Tokyo nog één keer in de ring staat. Dan wordt het tijd de handschoenen aan de wilgen te hangen. Ze heeft een diploma op zak: fysiotherapie. Mogelijk wordt dat haar toekomst, al wil ze nog niet vooruitkijken: “Ik heb weinig ervaring in de praktijk, maar ik heb in 2018 wel een opleiding personal training gedaan. Daarin geef ik een paar uur in de week les. Verder richt ik me nu volledig op het boksen. Momenteel sta ik om de twee weken wel op een toernooi of een trainingskamp. Elke keer als ik een wedstrijd gehad heb, evalueren we wat goed ging en waar ik me kan verbeteren. Daardoor ontstaat er een mooi ritme dat me hopelijk naar de Olympische Spelen brengt.”

De Europese Spelen liggen eerst in het verschiet en dan in het najaar de wereldkampioenschappen. Het zijn hopelijk opstapjes voor Tokyo, maar Fontijn wil elke wedstrijd spelen alsof het haar laatste is. “Ik ben niet zo arrogant dat ik denk Tokyo wel even te gaan halen. Wie weet lukt het helemaal niet, wie weet loop ik morgen onder een tram. Elke keer in de ring moet je alles geven want het kan altijd je laatste wedstrijd zijn. Zo wil ik boksen.”

Na al die jaren, blijft ze dus een drive houden. Elke keer weer in die ring klaarstaan. Wat dat is? Gewoon willen winnen, steeds maar weer. “Dan voel ik me gelukkig, medailles zijn de beloning voor mijn harde werken.”

En natuurlijk vraagt ze zich soms ook wel af wat ze aan het doen is, die momenten heeft elk mens in zijn leven.

Laatst stond ze op een internationaal toernooi in Parijs. “We sliepen in Ibis Budget. Dat is bepaald het Hilton niet, zullen we maar zeggen. Bleek het hotel ook nog vol te zijn. Wij waren met zijn vieren en er was alleen een driepersoonskamer. Een vrijwilliger, dat werd ik, moest dus op de kamer bij een ander team. Lig je daar in een bed van 1,40 meter breed met iemand die je niet kent. Het eten was vreselijk, de organisatie was om te huilen. Dat klinkt allemaal niet best, hè? En toch, we waren met vier meiden en hadden de grootste lol. We maken altijd hetzelfde toeristenrondje: even de Eiffeltoren en door naar Montmartre. We weten zelfs waar we de auto het beste neer kunnen zetten om alles zo snel mogelijk te zien.

En dan kom ik thuis en denk ik: zonder die tripjes zou ik mijn leven nogal suf vinden. Ik maak zoveel mee, ik kom overal en nergens. Natuurlijk zie ik landen om ons heen waar de sport veel groter is en de sport nog professioneler aangepakt wordt. Kijk naar Ierland, het maakt niet uit welke sportschool je daar binnenstapt; het niveau van de trainingen en de lessen is in elke school identiek. Dat is bij ons wel anders.

In Nederland zou er meer aandacht mogen zijn voor de sport en zou de basis onder het boksen beter geregeld mogen zijn.” De sport zou meer allure kunnen hebben en ook het imago mag wel wat beter dus. “Tegelijkertijd vind ik het wel prima. Ik heb er echt geen moeite mee dat ik in Azerbeidzjan sta en niemand me kent. Voor mijn prestaties maakt het niet uit. En ik ben eerlijk: liever dit dan op kantoor. Ik zie mezelf gewoon niet van negen tot vijf achter een bureau zitten en dan in de file naar huis.”

Schiedam

Dat huis is Schiedam. Altijd zo geweest. Zal ook altijd zo blijven. “De winkels in de Hoogstraat staan leeg en in de buitenwijken gebeurt nog weleens wat; ik ken de verhalen. Maar Schiedam is juist zo mooi. Je kunt prima shoppen in de Passage, ik ga met mijn hond naar het Beatrixpark en ik loop langs de historische grachten. Ik koop chocola bij de Bonte Koe, en pak een van de vele leuke terrasjes of ga ergens lekker lunchen. Het hofje waar ik woon is hartstikke gezellig. En de hond is een magneet voor andere hondenbezitters. Je zegt elkaar gedag, maakt een praatje en deelt roddels onder hondenbezitters. Het is net als met hardlopers, zeilers en motorrijders. Alsof je familie bent. Ik geniet wel van dat kneuterige met elkaar.

Zo vind ik in Schiedam de rust waar ik van houd. Voor mij is Rotterdam te druk. Ik hoef niet midden in de hectiek te wonen en ik hoef niet in een hutje op de hei. Schiedam houdt precies het midden tussen die twee. Het is een grote stad op kleine schaal en dat maakt haar zo aantrekkelijk.”

Fontijn zet haar kopje neer en ritst haar leren jack dicht. Ze gaat thuis de hond halen en het park in. Weer speelt een warme glimlach om haar mond en straalt de pret uit haar ogen. Een stevige maar voorzichtige handdruk, de kracht in haar lijf doserend. Dan fietst ze opgewekt haar home town in. Nog even ontspannen voor ze, over twee uurtjes, aan de tweede training van de dag begint.