Kloppend hart van Rotterdam

Ken het zijn dat ik u kan?

Barbara Hoogsteden Tekst
Annemarie Kleywegt Beeld

Rotterdammers zijn creatief met taal. Als het ons zo uitkomt, plakken we een T achter woorden, we gooien de toon aan het eind van de zin lekker omhoog en we husselen hier en daar wat werkwoorden. Want in Rotterdam wordt ‘kunnen’ ‘kennen’ en ‘liggen’ ‘leggen’. Moet kunnen.

‘Ken het zijn dat ik u kan?’ Of: ‘Lamaar legge!’ Zinnen die in het Rotterdams met regelmaat te horen zijn. Eenvoudige conclusie is dat de werkwoorden in het ‘beschaafd Nederlands’ precies andersom worden gebruikt. Mensen kunnen elkaar allemaal en ze kennen met elkaar lekker kletsen. Volgens professor Marc van Oostendorp klinkt dat logisch, maar zit het toch anders in elkaar. “Eigenlijk maken Rotterdammers helemaal geen verschil tussen kennen en kunnen. Ze gebruiken allebei de werkwoorden in beide betekenissen: ik ken mijn buurvrouw – ik kan mijn buurvrouw. Ik kan met haar kletsen – ik ken met haar kletsen. Als een Rotterdammer heel bewust die werkwoorden zou omwisselen, zou dat alleen maar opvallen.”

De Bijbel

Met ‘liggen’ en ‘leggen’ is iets anders aan de hand. ‘Ik leg in me bed.’ Dat klinkt in het Rotterdamse stadsdialect bekend, maar ‘ik lig een boek op tafel’, heeft nog nooit iemand gezegd. Van Oostendorp: “Hier lijkt het dus eerder zo te zijn dat het Rotterdamse ‘leggen’ de betekenissen van het Nederlandse ‘liggen’ én het Nederlandse ‘leggen’ heeft overgenomen.”

‘Misschien waren ze in Rotterdam niet op de hoogte van de taalrichtlijnen’

Zo simpel is die Rotterdamse taal dus niet. Volgens Van Oostendorp is de totstandkoming van de Statenvertaling in de 17e eeuw van de Bijbel een belangrijke oorzaak geweest van het afwijken van het Rotterdams van het standaard Nederlands. “De Bijbel werd toen voor het eerst geschreven in het Nederlands. Die Nederlandse taal was een complete chaos. Een speciale commissie heeft daar orde in geschept en taalrichtlijnen opgesteld, zoals het gebruik van liggen en leggen. Misschien waren ze daar in Rotterdam niet van op de hoogte, maar ik kan me ook goed voorstellen dat ze daar geen zin in hadden. Een commissie die ineens bepaalde hoe er geschreven en gesproken moest worden.”

En dus husselen wij anno 2013 nog lekker ‘liggen’, ‘leggen’, ‘kennen’ en ‘kunnen’ door elkaar. Want: “Ik zal toch zeker zelf wel bepalen ofdat ik in m’n bed leg of ligt. Dat kennen zij mij niet vertellen hoor?!”

Prof. dr. Marc van Oostendorp is gespecialiseerd in taalverandering en -verloedering. In 2002 verscheen van hem het boek Taal in stad en land: Rotterdams. Van Oostendorp is hoogleraar Fonologische Microvariatie aan de Universiteit Leiden en senior onderzoeker bij het Meertens Instituut. Hij heeft tientallen boeken, artikelen en publicaties op zijn naam staan en verzorgt rubrieken op radio en in (vak)bladen.