Kloppend hart van Rotterdam

Wie is de Rotterdammer?

Serga van Roon Tekst
Erno Wientjes Beeld

Koningin Maxima zei ooit: “Dé Nederlander bestaat niet.” Het kwam haar op een storm van kritiek te staan. Maar hoe zit dat eigenlijk met de Rotterdammer? Wanneer ben je er een, wanneer niet? Kloppen die clichés van hardwerkend, rauw en eerlijk volkje? Museum Rotterdam ging op zoek naar de identiteit van Rotterdam. Tot 17 maart is in Las Palmas de expositie Echte Rotterdammers – wie denken we wel dat we zijn te zien.

In de voormalige werkplaats van de Holland Amerika Lijn staan hoge bouwstellages vol thematisch geordende voorwerpen. Onder meer werken, wonen, bouwen, taal en sport passeren de revue. Pim Fortuyn, gabbers, de kapsalon, de meisjes van Van Nelle, noeste havenwerkers. Al deze afbeeldingen en voorwerpen moeten inzicht geven in stellige uitspraken als: echte Rotterdammers werken hard, wonen in een bouwput, houden van hun kluppie en zijn rauw, eerlijk en echt. Versleten clichés of rake typeringen?

‘Rotterdammer ben je in je hart’ 

Werk, werk, werk

Rob Noordhoek van Museum Rotterdam: “Naar aanleiding van de expositie hebben we ruim 650 stadsgenoten gevraagd wat zij typisch Rotterdams vinden. Dan komen inderdaad alle clichés voorbij. Harde werkers, niet lullen maar poetsen, geen woorden maar daden, opgestroopte mouwen, aanpakken. Ook onze directheid komt veel terug. Als je het positief uitlegt, noem je dit eerlijk, maar buitenstaanders zien het ook wel als lompheid en onbeschoftheid. Clichés of niet: ze vormen wel de identiteit van de Rotterdammer.”

Dat het in Rotterdam van oudsher om werk draait, wordt wel duidelijk in Las Palmas. Noordhoek: “Werk is hier echt een ding. En niet zomaar werk, maar ongeschoolde, fysiek zware arbeid. Het oerbeeld van de Rotterdammer is de zakkendrager in de haven. Maar in deze stad voelt ook de bankdirecteur zich een arbeider. Werk heeft hier status. De Eramus Universiteit had enige jaren geleden als slogan: De universiteit die werkt. En Pim Fortuyn was weliswaar een enorme dandy, maar scoorde met de uitspraak: ‘Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg’.”

Kejjjut horuh dan?

De Rotterdamse identiteit wordt ook sterk bepaald door alle migranten, die zich hier in de loop der eeuwen vestigden. Vlaamse vluchtelingen, Franse Hugenoten, Engelse filosofen, Duitse dienstmeiden, Chinese zeelui, Turken, Surinamers, Polen en Bulgaren. En nooit is het goed: vroeger foeterden we op Vlamingen en de Fransen, tegenwoordig zijn Bulgaren en Roemenen de gebeten hond. Noordhoek: “De echt autochtone Rotterdammer bestaat nauwelijks. Zodra je een of meerdere generaties teruggaat, komen toch altijd weer andere wortels naar boven. Het mooie is: je hoeft hier niet geboren en getogen te zijn of nog te wonen, om Rotterdammer te zijn. Alleen jij bepaalt of je het bent. Rotterdammer ben je in je hart.”

‘In deze stad voelt ook de bankdirecteur zich een arbeider’ 

Al die nieuwkomers drukken hun stempel op onze taal en cultuur. Zo liet bijvoorbeeld de warme band met de Engelsen (Rotterdam heette vroeger ook wel ‘Little London’) zijn sporen na. Het is niet moeilijk om in ‘typisch Rotterdamse’ woorden als hurrie, moeve en afknokke het Engels te herkennen. Vermakelijk is ook de audio van Martin van Waardenberg, die de Rotterdamse tongval wetenschappelijk opheldert. ‘Kejjjut horuh dan?’

Rotterdam revival

De expositie ‘Echte Rotterdammers’ sluit naadloos aan op de Rotterdam-revival, waar de laatste tijd onmiskenbaar sprake van is. Festivals (Rotterdamse Kost en ‘Roffa Mon Amour’) ondernemers (GROOS en Nultien) nieuwe media (Zo ZUID en Gers!): alles en iedereen laat zich voorstaan op zijn Rotterdamsheid. Waar komt die trots opeens vandaan? Noordhoek: “Die trots is er altijd geweest, maar komt nu wat meer naar de oppervlakte. In de jaren negentig was er ook zo’n renaissance en werd Rotterdam ook opeens hip. Het gaat in golfbewegingen. Bovendien: in onzekere tijden spelen identiteit en lokaliteit een grotere rol. Mensen willen zich verbonden voelen met een plek, meer nog dan met een land. Dat is ook waar deze tentoonstelling over gaat.”

Overigens steekt de (geboren Vlaardinger) Noordhoek zijn trots voor de stad zelf ook niet onder stoelen of banken: “De eerste Rotterdammers waren de mensen die bij het nieuwe dammetje in de Rotte gingen wonen. Laten we eens kijken of daar wat van te maken valt, was het idee. Dat ging heel goed. Het destijds machtige Dordrecht, het rijke Delft; hebben we allemaal overvleugeld. Dus Amsterdam, dat komt ook nog wel. Kwestie van tijd.”